Mijn ziel dorst naar God

Eens was God zo dichtbij -en zo zal het ook weer worden-, maar voor het zo ver is moet een mens heel wat afzuchten: “Wat buigt g’ u neder, o mijn ziel, en zeilt ge onrustig in mij?”.

Psalm 42, 3
Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God…

NoveenkaarsenVandaag op “wezenzondag”, nu de Heer is opgevaren naar de hemel en wij als ’t ware verweesd zijn achter gebleven, voelen we ons als “’t hijgend hert der jacht ontkomen”.  We hebben heimwee, heimwee naar God. Heimwee is iets verschrikkelijks, het kan een mens verteren, zó dat hij aan niets anders meer denkt. Mensen hebben dat wel eens, als ze ver van huis zijn, of geëmigreerd, of verblijvend in een zorgtehuis of verpleeghuis. Men zegt wel eens, dat heimwee erger is dan de ergste ziekte.

Nou, ik denk niet dat u vandaag zulk een heimwee heeft, en zeker niet naar God, de uitzonderingen daar gelaten. Natuurlijk hebben we in de afgelopen week rondom de inhuldiging van de nieuwe koning en de dodenherdenking en bevrijding wel  veel bij het verleden stil gestaan. Dat was een slechte tijd, maar ook met z’n goede kanten van saamhorigheid, onderlinge verbondenheid en hulpbetoon, waar je soms naar kunt terug verlangen. Ook naar het levendige in Gemeente en Kerk kun je terug verlangen. Veel is daar immers niet meer van over! Maar toch… heimwee naar God hebben we niet, althans de meesten van ons. Daarvoor neemt het leven van alle dag met al zijn wereldse beslommeringen ons te veel in beslag. We hebben gewoonweg geen tijd meer voor God. Aan Hem wordt pas gedacht, als we ernstig ziek zijn en voor de dood staan. En Hemelvaart dan? En Pinksteren? Het zijn gewoon vrije dagen geworden en meer niet. Samengevoegd betekent dat: twee mooie vrije weken! Velen hebben dan ook maar vakantie genomen. Voor zieken en gehandicapten en minder bedeelden gaat dit natuurlijk niet op, dat is dan jammer. Maar goed, deze dagen in mei, met het prachtige zonnetje, zijn de mensen in vakantiestemming. Wie denkt er dan aan heimwee?  Nota bene, zo zegt de Psalmdichter: heimwee naar God? Wie voelt zich dan van Jezus verlaten, als je vakantie mag vieren?

Toch heet onze zondag van oudsher “EXAUDI”, dat betekent “hoor, verhoor”. Het is genoemd naar de woorden van Psalm 42 vers 7: “Heer, hoor hoe ik luide roep, wees mij genadig en antwoord mij!” Exaudi betekent dus gewoon: “Verhoor mij! Mijn smeken en roepen, mijn angsten en beven, mijn heimwee. De dichter van Psalm 42 is waarschijnlijk vroeger dicht bij God geweest. Misschien was hij een priester of de koning zelf, David. Nu was hij ver weg van de tempel en voelde hij zich van God en mensen verlaten. Misschien was hij verbannen, of als hij David was, op de vlucht voor koning Saul. Ach, wat weten we eigenlijk van hem af? Alleen maar dit: dat hij heimwee heeft. Hij moet denken aan zijn thuis in de stad van God, Jeruzalem. Slechts woorden stamelend kan hij zich uiten: “Gelijk een hinde, die naar waterbeken smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o God; mijn ziel dorst naar God, naar de levende God; wanneer zal ik komen en voor Gods Aangezicht verschijnen?  De dichter voelt zich als het hijgend hert, dat smacht naar wat water. Eindelijk is hij bij een beek gekomen, die daar ergens onder haar stroomt. Maar het is te diep, te ver weg, ze kan er niet bij. Zo kan een mens zich ook voelen, als God zo onbereikbaar ver weg is. En zo kun je alleen maar bidden en blijven roepen: “Exaudi, hoor mij!” Hoor mij God, hoe ik roep en versmacht.
 
Het is met dit gevoel, dat de discipelen achter blijven, toen Jezus van hen was heengegaan. De Trooster, van Wie Jezus gesproken had, is immers nog niet gekomen. Pas later zal dit Woord van Jezus voor hen werkelijkheid worden: “Wie drinkt van het water dat Ik hem geven zal, zal niet dorsten in der eeuwigheid” (Joh.4). “Geef mij dat water”, antwoordde de Samaritaanse vrouw, en de kerkvader Gregorius van Nyssa schrijft bij deze tekst: “Als een reiziger op het midden van de dag, terwijl de hete zonnestralen verzengend op hem neervallen, aan een bron komt met helder fris water, zal hij dan eerst bij die bron gaan zitten en nadenken en filosoferen over de oorsprong van het water, over de aard van dat water – of zal hij niet veel meer dat alles laten voor wat het is, en neerhurken, zijn lippen aan het water zetten om zijn dorst te stillen en zijn vermoeidheid te overwinnen… en dan God danken, Die hem deze goede gave gegeven heeft?” 
 
Laten we ons vandaag als die kerkvaderlijke reiziger voelen! Jezus is van ons heengegaan en onze nood is groot, maar de uitkomst is nabij. Wij mogen ons laven aan het levende water, dat de Heilige Geest ons schenkt met Pinksteren. Laten we drinken en God danken, dan het heimwee gauw vergeten! Onze dichter kan nog niet naar hartenlust drinken. Er zijn ernstige belemmeringen. Hij is een Israëliet, hij leefde voor de komst van Christus, ver van Sion, waar hij vroeger Gods nabijheid zo heerlijk heeft ervaren, in de tempel. Zijn ziel dorst wel naar de levende God, maar wanneer, ach wanneer zal hij binnenkomen en het Aangezicht van God aanschouwen?Hij kan n iet anders dan bidden en huilen…” Mijn tranen zijn mij tot spijze dag en nacht, daar men de ganse dag tot mij zegt: waar is uw God?” Het leven van een gelovige wordt soms moeilijk gemaakt door de spottende opmerkingen van mensen: waar blijft uw God nou? Hij laat je toch maar mooi in de penarie zitten. Een gelovige leeft in onrust, onzekerheid, angst en heeft heel veel “waaroms”. De spotters zijn er nu nog. Begrijpen zij veel van uw Godsverlangen, van uw roepen naar God: “Exaudi, God, hoor naar mij!” Wat kun je dan zingen: “Ach blijf met Uw genade, Heer Jezus ons nabij, opdat ons nimmer schade des vijands heerschappij”.
           
In deze nood, in al dat heimwee, moet hij opeens aan vroeger denken. Hebben wij dat soms ook niet? Je denkt aan vroeger en ziet opeens weer al die dingen, waar God in je leven voor gezorgd heeft. “Hieraan wil  ik denken en mijn ziel in mij uitstorten…” De dichter ziet het allemaal weer voor zich en dat geeft hem troost. Eens was God zo dicht bij hem, welnu – denkt hij – zo zal het ook weer wezen. Maar voor het zo ver is, moet een mens heel wat afzuchten: “Wat buigt g’ u neder, o mijn ziel, en zeilt ge onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven, mijn Verlosser en mijn God”. In de nood en eenzaamheid weet hij God te vinden. Gelukkig de mens, die dan aan het goede adres “EXAUDI” roept, “O mijn God, hoor toch!” Gelukkig de mens, die dan aan God denkt. “Ik denk aan U uit het land van de Jordaan en het Hermon-gebergte. Al uw baren en golven slaan over mij heen.”  Zo onrustig is het in hem, zo wordt hij heen en weer geslingerd.  Maar het geruis neemt af, de woedende baren worden getemperd. Er komt rust in zijn ziel. Opeens weet hij het weer: God is een Hoorder der gebeden. “Des daags zal de Here Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn, een gebed tot de God van mijn leven.”  Even weet hij het weer, is hij heel dicht bij God, de God van zijn leven. Een korte tijd maar, want dan barst het weer los in hem: “Waarom vergeet Gij mij? Waarom ga ik in het zwart vanwege des vijands onderdrukking? Hoor de tegenstander eens honen: “Waar is uw God?” Ja, zo wordt de mens heen  en weer geschud. “Wat buigt g’ u neder, o mijn ziel, en zijt ge onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven, mijn Verlosser en mijn God…”  Dat wordt het refrein van zijn lied. Het is alsof hij zichzelf daarmee moed wil inzingen, in weerwil van al zijn rusteloosheid en angst voor de toekomst. De Psalm eindigt met “mijn God”. Maar nu niet meer als de Onzekere, “Hoor mij, God, hoe ik luider tot U roep!” Niet meer als Degene, Die ver weg is: “Waar is uw God?” Maar als de Dichtbije, de Verlosser: “Mijn Verlosser en mijn God”. 

Dat wordt het keerpunt in zijn leven, denk ik. Een einde, dat een nieuw begin mogelijk maakt. Nu hoeft hij niet meer zo te roepen, want hij weet: God hoort mijn gebed ook in de stilte, nu zal de beek niet ver weg meer zijn, want de fontein van het leven springt voor hem op. Nu is het jagen en jachten, het hijgen en smachten afgelopen, want “wie drinkt van het water, dat ik hem geven zal, zal niet dorsten in der eeuwigheid.” Het is deze belofte, juist ook op zondag EXAUDI, de wezenzondag, die ons voor de toekomst moed en vertrouwen geeft. De dorstige zal te drinken krijgen! De Heilige Geest komt! En wezen worden tot Gods kinderen.

Amen

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *