Jesaja 40, 31
“Maar wie de HERE verwachten, putten nieuwe kracht; zij varen op met vleugelen als arenden; zij lopen, maar worden niet moede; zij wandelen, maar worden niet mat”.
Moe zijn is en teken van deze tijd. Je hoort het zo vaak: “Ik ben zo moe, ik ben ’t zo zat”. Mensen hebben toch zo’n behoefte aan wat rust en ontspanning. Zeker in deze tijd, waarin het lijkt alsof de hele wereld op je af komt. Moe van de onrust, moe van het werken, het jagen en jachten, moe van het leren, huiswerk maken, moe van het sporten, moe van de ellende in de wereld, moe van de geur en de sleur van alledag, daar word je toch zo moe van! En dan hebben we nog niet eens gesproken van bijzondere omstandigheden, die een mens extra moe maken: ziekte, gehandicapt zijn, werkeloosheid, recessie, slechte vooruitzichten, het gedoe rondom Wilders en het nieuwe kabinet. Ik denk ook aan de huwelijken die stranden, relaties die kapot gaan, jonge mensen die zich het leven benemen, verkeersongelukken en zo vele dingen meer, die een mens ongelukkig en dood moe maken. En dan onze hoog geroemde vrije tijd, waarin we het dikwijls nog drukker hebben dan anders, al die mogelijkheden om je te “ontspannen”, al die inspanning maakt je alleen maar nog vermoeider! Als je op maandag de week begint of je eindigt de week op vrijdagavond, het maakt allemaal geen verschil meer. Ook de zaterdag en de zondag zijn werkdagen geworden. Om moe van te worden! Moe na de werkweek, moe na het weekend, moe na de vakantie, moe van het sloven elke dag, moe van het zorgen, moe van het piekeren, moe van het vechten tegen het onrecht dat je is aangedaan. Het gaat maar door, wanneer zal er eens een eind aan komen? Dat is wel de grootste hindernis in je leven: je vermoeibaarheid! Ook de jongeren, die onvermoeibaar lijken, hebben daar last van. Er komen te veel dingen op hen af, waardoor ze geen rust meer krijgen. Gelukkig hebben jonge mensen veerkracht om belasting te boven te komen. Ouderen hebben daar moeite mee. De generatie van eergisteren, die de oorlog nog heeft meegemaakt en waaraan Nederland zijn opbouw te danken heeft, wordt moe gemaakt door de onrust over de welverdiende pensioenen. De generatie van gisteren, die de teugels nu in handen heeft, is vertwijfeld onder de vele teleurstellingen van na de oorlog en over de uitzichtloosheid van het leven in de twintigste eeuw. Nog steeds is er geen vrede alom, nog steeds leeft 1 miljard mensen in de wereld met honger, nog steeds heerst er verdrukking in de vele dictaturen. Voor veel mensen is de muziek weg uit het leven, omdat het leven geen verrassingen meer te bieden heeft. Oud of jong, het geldt ons allemaal! We leven in een tijd van welvaart, een welvaart die onze vermoeidheid nog opvoert. De natuurlijke weerstand verslapt. Dat is duidelijk te merken aan de overvloed van alle dingen, die onder ons handbereik zijn komen te liggen. De keuze voor een auto onder wel duizend automerken, de keuze voor een vakantiebestemming te kust en te keur. Al die overvloed laat een leegte achter en maakt de mens vandaag extra moe. Geen wonder, dat grote groepen in onze maatschappij overhoop liggen met deze alleen maar moe makende maatschappij. Ik denk aan de krakers, de daklozen, maar ook aan de natuurzoekers en hen, die intreden in een klooster.
Jesaja wist het al: “jongeren zullen moe worden en mat, en de jongelingen zullen zeker struikelen”, op één uitzondering na: “Zij, die de Heer verwachten, zij zullen nieuwe kracht putten, zij zullen lopen en niet moe worden, zij zullen wandelen en niet mat worden”. U vraagt zich misschien af, wat dat voor mensen zijn, die de Heer verwachten. Denk maar niet, dat dit een nieuw Christelijk idee is om het moe zijn van vandaag te verbloemen, om van de wereld toch nog iets goeds te maken. In die woorden van Jesaja klinkt integendeel een oud geheim door, een geheim dat eeuwen lang mensen nieuwe moed en kracht gegeven heeft: DE HEER VERWACHTEN. Die twee woorden “de Heer” en “verwachten” horen bij elkaar. De Heer kun je toch eigenlijk alleen maar verwachten. En wil je echt iets van het leven verwachten, dan moet je de Heer verwachten. De Heer over leven en dood, de Heer van de wereld, de Heer van u en van mij. De Heer is niet een God, die de vroegere goden opvolgt; Hij is ook niet de macht, die aan onze moderne behoeften voldoet; Hij is niet de gelegenheidsfiguur, Die ons uit onze verlegenheid moet brengen. Hij is de God van Israël, Die alleen wonderen doet; Die met Zijn volk wandelt, Die wonden verbindt en heelt en rechtvaardig Zijn mensenkinderen liefheeft en bestraft, vergeeft en heiligt, Die ook ons moe-zijn heiligt., zodat je steeds opnieuw beginnen mag en ook kunt. Deze Heer komt! Het is niet genoeg, dat Hij bestaat, je mag Hem ook verwachten, Hij komt! Dat betekent tegelijk, dat alles, waar we zo moe van zijn, verdwijnt, en dat er een andere wereld en tijd, een nieuw leven voor in de plaats komt.
“Zij, die de Heer verwachten, putten nieuwe kracht…” Zij zullen de kracht vernieuwen, omdat zij ondanks alle ellende in de wereld, alle onrecht en teleurstellingen, alle vermoeienis en pijn een verwachting hebben van iets geheel nieuws: de wereld en de levenswerkelijkheid van die andere Heer! Jezus Christus kent onze vermoeienis. Ook Hij is vaak oververmoeid geweest van dat onbegrip onder de mensen, die onderlinge haat en nijd, die hoogmoed en eerzucht en vooral ook hebzucht. Juist omdat Hij wist, wat moe zijn betekent, heeft Hij met zo veel klem gesproken: “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijn, en Ik zal u rust even”. Bij die Heer is het leven goed. Hij maakt, dat wij niet meer zo ijdel zijn en alleen aan ons zelf denken, Hij maakt ons moe met een lach en een grap; Hij doet ons neerliggen in grazige weiden (Ps.23). Hij maakt ons los van het zware slepen en jagen, zwoegen en zorgen.
“Wij mensen, wat denken wij dan wel?
Of wij ons al vernemen iets te weten,
’t is maar en droom, een schaduwspel”
(gez.391).
Jezus opent onze ogen voor die droom, dat schaduwspel. “Hij doet ons het heil maanschouwen, niet op ons oog vertrouwen, niet blij zijn met de schijn. Hij doet ons de eenvoud vinden en als kinderen van God op aarde vroom en vrolijk zijn.” En dan mag je moe zijn, dan is ’t niet zo erg meer. Je krijgt namelijk telkens weer nieuwe kracht, als je maar die Heer verwacht. Als je maar telkens opnieuw denkt aan Hem en aan het werk, dat God met de wereld en ons heeft willen beginnen. Dat moet elke keer weer ons begin zijn, uitziende naar Gods beloofde toekomst van heerlijkheid en rust. Dat geeft je ook het uithoudingsvermogen, om ondanks je moeheid te volharden, stug door te gaan, met je werk, met je studie, met al je plichten en ook zorgen, met je geestelijk en lichamelijke zwakte. Het begin moet altijd zijn ons gebed om een betere wereld, om meer rechtvaardigheid onder de mensen, meer solidariteit, hulpbetoon, liefde en aandacht met respect voor elkaar. Dat is: “Uw Naam worde geheiligd, Uw Koninkrijk kome, Uw wil geschiede”. Tussen het begin en het einde staan wij met onze moeheid, maar kijkend naar het einde, naar het Koninkrijk van de Heer, dat we mogen verwachten, zullen we nieuwe kracht putten om onze taak, van God gekregen, te volbrengen.
“Zijn wij zwak, belast, beladen,
En terneergedrukt door zorg;
Dierb’re Heiland, onze Toevlucht,
Gij zijt onze Hulp en Borg.”
Amen.