“Tot wie zullen wij heengaan?” Een vraag, die ook wij dikwijls stellen. Zeker in het politieke klimaat, waarin wij tegenwoordig verkeren. Wie kan en zal ons nog de goede weg wijzen?
Ook de mensen in Jezus’ tijd zaten met dat probleem. Waarop moesten ze zich richten? Met name de onderdrukking door de Romeinen, de politieke afhankelijkheid en het wettische systeem van de toenmalige kerk onder leiding van het hogepriesterlijk gezag en de high society van Schriftgeleerden was velen een doorn in het oog. Was het een wonder, dat er ook reactionaire groepen waren en allerlei snipperpartijen en een soort El Fatah, ondergronds strijdend voor de vrijheid van het volk? Een grote groep van die mensen kreeg de welluidende naam van Zeloten, dat betekent “ijveraars”. Herhaaldelijk zien we Jezus met deze Zeloten in gesprek. Niet zo verwonderlijk, als we bedenken, dat er in die kring grote behoefte bestond aan een leidersfiguur, die de mensen kon samenbinden en met goddelijke autoriteit een partijprogramma van recht, vrede en vrijheid kon brengen. Zo zullen zeker ook Zeloten deelgenomen hebben aan de discussie in Johannes 6. Het moeten er duizenden geweest zijn, die na de wonderbare spijziging van de 5.000 nagebleven waren om met Jezus verder te praten en Hem zo boeiend hoorden vertellen over het Koninkrijk van Zijn Vader in de hemel. Van al die duizenden, waarmee Johannes 6 begon, bleven er tenslotte niet veel over, amper 12, en daarbij was ook nog Judas.
“Van toen af keerden velen van Zijn discipelen terug en gingen niet langer met Hem mee.” (vs.66). Waarom eigenlijk? Velen in Israël waren nooit discipel van Jezus geweest. De meeste Farizeeën, de gevestigde stand, hadden genoeg aan hun tempel en daarbij behorende inkomsten. De meeste Herodianen, die heulden met de Romeinse vijand, hadden genoeg aan hun collaboratie. Maar er waren er toch ook, bij wie de verwachting was gewekt, dat een nieuwe dageraad zou doorbreken, zoals het in de oude profetische boeken was aangekondigd. Men luisterde daarom graag naar de Koninkrijksprediking van Johannes de Doper. Dat sloeg aan in deze tijd van Romeinse bezetting en uitplundering. Vooral bij de Zeloten was de revolutie tegen het Romeinse gezag speerpunt van hun geloof geworden. Verschillende van Jezus’ discipelen zullen dan ook beslist uit die hoek afkomstig geweest zijn. Hierbij valt te denken aan het zwaard, dat Petrus droeg, en aan het ongeloof van de discipelen ten aanzien van het lijden van hun Heer.
Te midden van deze bruisende wereld vol politieke woelingen komt Jezus met Zijn boodschap van God. Hij bracht een nog nooit gehoord partijprogramma, uitgesproken boven op een heuveltop, waar de frisse winden waaien en vogels instemmen met het door God geleerde lied. Een Bergrede als partijprogramma! Met als aanhef de zaligsprekingen van armen van geest, treurenden, zachtmoedigen, hongerenden, dorstenden, barmhartigen, reinen van hart, vredestichters, vervolgden en gediscrimineerden. Wat een contrast met die keiharde wereld van politiek en onderdrukking en zelfhandhaving! Dit contrast is nog in alle volheid aanwezig, ook vandaag, en het vervult ons Christenen met grote zorg voor de toekomst. “Here, tot wie zullen wij heengaan?”
Johannes 6 zet in met het grote Messiasmaal, de spijziging van maar liefst 5.000 mensen. Zouden al die duizenden verstaan hebben, wat Jezus bracht? Het brood uit de hemel, de verzoening van schuld, uitzicht op Gods Koninkrijk? Zouden al die duizenden iets begrepen hebben van de opheffing van de paradijsvloek en het leven van Gods kinderen in de gemeenschap met de Geest van God? NEE, dat hebben zij niet! Johannes 6 toont het misverstand: zij wilden Jezus koning maken. Hij was de aanvoerder, die tot zege kon leiden. Voor Hem waren er geen provianderingproblemen, Hij kon zo maar brood maken, dan kon Hij beslist nog veel meer! Maar Jezus maakte Zich los van hen om in gebed opnieuw de wil van de Vader te verstaan. De volgende dag zien we hetzelfde beeld, in gesprekken, die Jezus voerde in Kapernaüm. Op de achtergrond keert steeds weer terug de vraag: Wat komt U eigenlijk brengen? Het aardse brood, de verandering van ons lot, de economische verbetering, de politieke bevrijding; of: het brood des levens, Jezus’ vlees en bloed, Golgotha, de opstanding, Pasen, Pinksteren… Gaat het om herhaling van het manna uit Exodus 16 of om de vervulling daarvan?
“Dit is het brood, dat uit de hemel is neergedaald, niet gelijk de vaderen gegeten hebben en gestorven zijn,; wie dit brood uit, zal in eeuwigheid leven…” Jezus wijst alle mogelijke politieke speculatie af. En dat roept verzet op: deze rede is hard, wie kan haar aanhoren? Niet omdat de mensen het niet geestelijk genoeg vonden, maar omdat ze het niet politiek genoeg vonden. De Zeloten wilden daden zien! Zij droomden van de grote omwenteling en wilden die door een opstand tegen de vijandige macht bewerkstelligen. De heiligen van de Allerhoogste uit Daniël 7 zouden de wereldheerschappij in bezit krijgen en zo zou het Koninkrijk van God hier op aarde aanbreken. In 1947 is in een grot bij de Dode Zee een boekrol gevonden met het opschrift “De strijd van de kinderen van het licht tegen de kinderen van de duisternis”. Hierin kun je alle details van deze heilige strijd lezen.
Hier staan we voor de grote tegenstelling, die vandaag nog heel actueel is. Voor de Zeloten ging het om verbeteringen in de verhoudingen hier op aarde en in de strijd hiervoor in de dienst van God. Voor Jezus ging het allereerst om het herstelde contact met God en daaruit voortvloeiend de verbetering op aarde. Op de wijze van het zoutende zout en het lichtende licht en het gistende gist. Het ging Jezus om barmhartige met God verzoende mensen en van daaruit ook om een barmhartige wereld. Hier komen ook veilige wegen, ontwikkelingssamenwerking, het opruimen van krotwoningen en strijd tegen discriminatie in het vizier. Maar toen, en nu, wenden de Zeloten zich af. Het ging hen niet vlug genoeg! Voor Jezus is dit alles niet vreemd. Na het gebed in de nacht is de weg Hem weer klaar. Daarom stelt Hij nu ook de discipelen voor de allesbeslissende keuze: “Willen jullie ook soms niet heengaan?” Weg van mij? Terug naar je vrouw, Petrus? Terug naar het bedrijf van jullie vader, Jacobus en Johannes? Terug naar de opstandelingenleiders, naar o.a. Barabbas, die in het vooruitzicht stellen, wat Ik jullie niet kan bieden? Petrus antwoordt – en daarin klinkt de stem van alle eeuwen: “Heengaan? Tot wie? ” De wereld is inderdaad vol idealen, profeten, leiders, volksmenners, wereldverbeteraars. Hun woorden kunnen je meenemen en doen je het hart sneller kloppen, zij brengen je in vervoering, maar het is allemaal slechts tijdelijk, schone schijn, o zo vergankelijk. Maar, zegt Petrus, “Gij hebt woorden van eeuwig leven; op Uw Woord kan een mens bouwen, leven, sterven. Want wij hebben geloofd en erkend, dat Gij zijt de Heilige Gods.”
“De Heilige Gods”. Een vreemde, nog nooit uitgesproken titel, waarmee Petrus wil zeggen, dat Jezus anders is dan de anderen, dat Hij apart staat tegenover alle anderen. “Tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven, en wij hebben geloofd en erkend, dat Gij zijt de Heilige Gods”. Wie Hem gevonden heeft, die heeft God gevonden, de weg, de waarheid en het leven, de wijsheid, rechtvaardiging, heiliging en verlossing. Tot wie zullen wij dan heengaan? Tot Wie anders dan tot Hem?
De duizenden gaan heen .Zij hadden een strijder gezocht. Geen lijder; een aanvoerder, geen gekruisigde .Maar de discipelen blijven. Hun ogen zijn opengegaan, voor de leugens en schijn van mooi gepraat, hoe theologischer hoe mooier. Hun ogen zijn opengegaan, bovenal voor die Ene in hun midden, Jezus van Nazareth, Die woorden van eeuwig leven heeft, die een mens niet bedriegen, maar in de waarheid stellen, niet de dood, maar het leven brengen. Dat was de beslissing van Johannes 6. En als niet alle voortekenen bedriegen zal het ook de grote beslissing zijn van onze eeuw. De duizenden gaan heen, maar de Gemeente van de uitverkorenen blijft. Omdat zij mag ontdekken, dat Hij het is, de Heilige van God, die woorden heeft van eeuwig leven.
Tot wie zullen wij dan anders heengaan?
AMEN