Er is in het oerchristelijke geloofsbeleven nog een ander perspectief waarin wij de aansporing tot geduld en verdraagzaamheid moeten zien, namelijk de wederkomst des Heren. Zo lezen wij in Jakobus 5, 7-12:
“Houdt dus geduldig vol, tot de komst van de Heer! Ziet hoe de boer wacht op de kostelijke vrucht van de aarde en geduld oefent tot ze de vroege en late regen ontvangt. Houdt ook gij geduldig vol, maakt uw harten sterk, want de komst van de Heer is dichterbij gekomen. Beklaagt u niet over elkaar, broeders, opdat gij niet geoordeeld wordt! Ziet, de rechter staat voor de deur. Broeders, neemt als voorbeeld, hoe men lijden verdraagt en geduldig uithoudt, de profeten, die in de naam van de Heer gesproken hebben! Ziet, zij die standhielden prijzen wij zalig. Gij hebt gehoord van Job’s geduld en het einde gezien, dat de Heer gaf, want de Heer is vol medelijden en barmhartigheid”.
U hoort het: Christus staat als rechter reeds gereed. Laat men zich daarom in de broederlijke samenleving van de Gemeente toch niet zo gedragen, dat men wel onder het oordeel moet vallen: geen opstandigheid, geen gekanker of klagen en oordelen over elkaar. Op deze aarde moet men zijn leed nu eenmaal dragen en wachten tot de Heer komt.
Keren we nu terug tot de praktijk van ons eigen leven. Wat betekent verdraagzaamheid voor ons, in onze tijd en samenleving? Het staat bepaald niet hoog aangeschreven, ondanks het normen-en-waarden programma van Balkenende. We zien om ons heen veel tekenen van onverdraagzaamheid tussen mensen van verschillende kerkelijke richtingen, politieke overtuigingen, geloof, rassen en standen, jongeren en ouderen, vrouwen en mannen, generaties, en ga zo maar door. Er is verschrikkelijk veel onverdraagzaamheid, wat juist verdraagzaamheid zou moeten zijn. We noemen het tegenwoordig ook wel met een mooi woord: “conflict” of “polarisatie”. In bedrijven doet men aan “conflictbestrijding” en op straat probeert de politie met behulp van burgers zinloos geweld tegen te gaan.
Kenmerken van die onverdraagzaamheid zijn laster en veroordeling. De één zegt dat hij het van een ander gehoord heeft en zo doet het kwaad de ronde. Als wij konden teruggaan tot de bron, kwamen wij vast en zeker bij de duivel zelf terecht. Hij is immers de aanstichter van al dat kwaad. Hij wil Gods werk stuk maken en de mooie schepping teniet doen. En er zijn genoeg mensen, die de duivel daarbij een handje willen helpen. In de Middeleeuwen moest van ieder, die zich aan laster schuldige maakte, de tong worden uitgerukt. In het stadhuis van Veere is het instrument, dat daarvoor gebruikt werd, nog te bezichtigen! We hoorden ’t al van Jakobus: “Onze tong is een onberekenbaar kwaad vol dodelijk venijn”. Laten we toch die giftige slang in toom houden en uiterst voorzichtig zijn met laster en roddelpraat. Heb je dan nergens anders over te praten dan over de buren, familie en mensen op het werk? De leugens komen zo de wereld in en de onverdraagzaamheid wordt aangewakkerd. De leugen gaat verder langs duistere wegen en tenslotte weet niemand nog wie wat gezegd heeft, maar ondertussen is het kwaad wel geschied. Roddelpraat is pure armoede. Eigenlijk moet je medelijden hebben met mensen, die kwaad van ons spreken, want zij doen het omdat ze zelf ongelukkig zijn, denk ik. Omdat zij liefde tekort komen. Roddelpraat en het de ander veroordelen doen dan ook het meeste kwaad aan degene die zich daar aan schuldig maakt. Mensen kunnen elkaar zo op de huid zitten en in een verkeerd daglicht stellen!
Okke Jager schrijft ergens over een winkelier in Amsterdam, die in zijn etalage een bord had gezet met een versje er op:
“Mijn buurman aan de overzij
Spreekt steeds zijn mond voorbij.
Als gij wat weten wilt van mijn gezin,
Stap dan bij hem de winkel in”.
Naast de oordelen, waarmee we elkaar belasten en belasteren, is een nog groter kwaad de vóóroordelen, die we menen er op na te moeten en mogen houden. Hier zijn er een paar:
“Het toenemen van de misdaad is schuld van de buitenlanders.”
“Belgen zijn dom.”
“Als je oud wordt, tel je niet meer mee.”
“Mannen overheersen de vrouwen.”
“Politici zijn zakkenvullers.”
En gaat u zo maar door. Wij allemaal leven met vóóroordelen, evenzoveel tekenen van onverdraagzaamheid, liefdeloosheid en geestelijke armoede van je zelf.
Ja maar, zult u zeggen, ik hoef toch niet alles te verdragen, wat mensen mij aandoen? Kom nou, ik mag me toch ook zelf wel eens te weer stellen, ik kan toch niet tegen iedereen lief en aardig zijn? Het kan toch niet allemaal van één kant komen! O nee? Nee toch, zeg nou zelf, het kan toch niet allemaal van één kant komen! Die liefde bedoelen we dan. En we zeggen daarmee eigenlijk, dat de liefde van onze kant wèl komt. Maar die ander, die laat verstek gaan. Die geeft nooit iets terug. Stank voor dank. Dat heb je tussen buren, tussen ouders en kinderen, tussen man en vrouw, waardoor huwelijken verzanden in onverdraagzaamheid en ruzie. Ruzies tussen collega’s op het werk, in verenigingen enzovoort. En dan daalt soms met een in drukwekkende kracht een vuist op tafel en dan wordt er geschreeuwd: hoor eens hier, het kan niet allemaal van één kant komen!
Ds. J. J. Poort haalt in zijn humoristische boekje “Vader worden? Hoe bestaat het!” het volgende typerende voorbeeld aan:
Nu was daar eens een man, die bij de psychiater zat. Toevallig komt het gesprek op de hond van die man. “Een verrukkelijk dier, maar wel een beetje agressief.” Waarop de psychiater heel nuchter vroeg: “hoe heb je dat verrukkelijke dier zó agressief gekregen?”
Kijk, je kunt natuurlijk er wel vast van overtuigd zijn, dat de liefde altijd van jouw kant komt en dat het daarom zo onbegrijpelijk is, dat anderen zo kwaadaardig en onsympathiek op jou reageren. En dat mensen en soms ook dieren zo vals tegen je doen… Maar je kunt ook eens gaan nadenken over de vraag: hoe heb ik die ander zo agressief gekregen? Ben ik er misschien zelf de oorzaak van? En dan niet onmiddellijk de wonden gaan likken en wegzakken in zelfbeklag en met het bekende vingertje gaan wijzen! Niet direct gaan zeggen: “Dat moet mij nu weer overkomen! Natuurlijk, dat krijg ik weer op m’n bord!”
Maar: hoe heb ik die ander zo ver gekregen? Pijnlijke vraag, voor iedereen. Toch ligt dáár de kern van alle onverdraagzaamheid. Ja maar, móet het dan altijd alléén van mijn kant komen? Ja, ik denk van wel. Om te beginnen zéker. Dat hebben we toch wel heel duidelijk gehoord in de besproken Bijbelteksten. Bij God kwam toch ook alles van één kant, van Zijn kant alléén. Bij de schepping was dat zo, bij de verlossing door Christus was dat ook zo, bij de heiligmaking door de kracht van de Geest is dat weer zo. Stel je voor, dat het alles eens niet alléén van Gods kant kwam! Als God ook eens iets van onze kant zou meetellen… Wat zouden we dan te verwachten hebben? Het is allemaal pure genade, en die genade moeten wij ook laten zien in onze verdraagzaamheid!
Goedemorgen, in uw bovenstaande stukje noemt u het boek van ds. Poort: “Vader worden hoe bestaat het!”.
Ik ben al enige tijd op zoek naar dit boekje. Misschien kunt u me verder helpen.
Alvast dank voor uw reactie.
Met vriendelijke groet,
Nico van Mourik.