Ons is vroeger altijd voorgehouden, dat niets zo maar gebeurt. Daar zit een bedoeling achter: van God. Dat komt door Gods voorzienigheid. Wat er gebeurt, is niet toevallig, onverwacht en onvoorspelbaar.
Want, zo werd gezegd (en wordt door velen nóg beleden): het is de wil van God. Alles staat in Gods plan. Het is niet toevallig, het VALT ons niet toe, maar het KOMT ons toe uit Gods hand. Zó staat het ook in de Heidelbergse Catechismus, zondag 1: dat zonder de wil van de hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen zal (kan). Daarbij wordt dan vaak de tekst uit Matteüs 10 vers 29b aangehaald: “En niet één daarvan zal ter aarde vallen zonder uw Vader”. De Heidelberger legt dit ook uit in zondag 10: dat God ons alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle ding, niet bij geval, maar van Zijne vaderlijke hand ons toekomen.
Veel mensen hebben vandaag met dit beeld van de regelende God moeite. Dat God in alle dingen voorziet, troost meestal niet, wanneer een mens verschrikkelijke dingen moet meemaken. “Het wordt je niet van mensenhanden aan gedaan… God zal er wel Zijn wijze bedoeling mee hebben… Laat Hem besturen, waken, ’t is wijsheid wat Hij doet.” Welke troost kan een mens daarin vinden, wanneer we denken aan de welvaart in onze westerse wereld en de armoede daarbuiten? Wanneer we denken aan de ellende, die natuurrampen als de tsunami en “Katrina” (nu net een jaar geleden) gebracht hebben? Als we horen over een blikseminslag in Vorden, die aan twee mensen het leven heeft gekost? De dominee sprak in de begrafenisdienst, hoeveel moeilijke vragen nu boven komen. Zij zei: “wij mogen God daarvan niet de schuld geven. Het is de natuur, die ons zoiets aandoet, de verwrongen natuur. Want ook de natuur is door de zonde aangetast net als wij mensen.” En zo kunnen we doorgaan. Dagelijks zien we om ons heen en ook bij ons zelf, hoe levens van mensen en dieren door verdriet en ellende getekend worden. In rouwadvertenties lezen we, hoe jonge mensen hun vreselijke ziekte zo dapper gedragen hebben. In de krant worden we geconfronteerd met zelfmoord, aanslagen, zinloos geweld, kindermishandeling en dierenbeulerij. En dan moet ik denken aan die musjes, waarvan Jezus spreekt. Dat er geen musje ter aarde valt zonder hun hemelse Vader. En dan mag u gerust weten, dat ik daar moeite mee heb, heel veel moeite, en u denk ik ook.
We kunnen ons God toch niet voorstellen, dat Hij dat allemaal zo gepland heeft?
Nee, dat kunnen we ons niet voorstellen en dat moeten we ook maar niet doen! Zó kan een mens toch niet aan God denken, zó halen we Hem omlaag naar onze slechte wereld toe.
Maar hoe zit het dan met die musjes en met die haren, die op ons hoofd geteld zijn? Wij moeten deze tekst in zijn verband lezen. Alle Bijbelteksten met je trouwens nooit uit hun verband halen en los van hun verband gebruiken. Dan laat je de Bijbel “buik spreken”! Dan kun je uit de Bijbel halen wat je maar wil. Maar zo mag het niet! Het beeld van die musjes bijvoorbeeld gebruikt Jezus in het verband van het Koninkrijk van God. Hij stuurt de discipelen er op uit om het nabij gekomen Koninkrijk te prediken en zieken te genezen. Hij waarschuwt echter tevoren: “Denk nu niet dat jullie het gemakkelijk zullen krijgen, want een discipel staat niet boven zijn meester. Wat ze met de Meester doen, zullen ze ook met jullie doen! De mensen zullen jullie vervolgen, maar -zo troost Jezus hen- jullie hoeven niet bang te zijn voor hen die het lichaam kunnen doden. Zelfs het lot van die waardeloze musjes – twee voor één duit, dertien in een dozijn- ontgaat niet aan de hemelse Vader, wanneer zij op de grond ploffen, dood. Dachten jullie dan, dat het de hemelse Vader wel ontging, als jullie op de grond ploffen, dood? Weest dan niet bevreesd, God zal voor u zorgen!”
Wat een geweldige troost! Zelfs in de dood laat Hij ons niet los. Dat staat er. En dan denken we aan Psalm 23: “Al ga ik ook door een dal der schaduwe des doods, Gij zijt bij mij.”En we herinneren ons de woorden van Psalm 121: “De Heer zal uw uitgang en uw ingang bewaren.” De uitgang is de geboorte, als een mensje uit de moeder uitgaat, de ingang is het sterven, als een mens het Koninkrijk ingaat. In deze Bijbelse traditie staat Jezus. Hij is het die het waarmaakt, waar de Psalmen hunkerend op hopen.
Dat staat er dus, het gaat om troost! Heeft u hierin iets gehoord van de wil van God? Nee toch? Niet één van de musjes zal ter aarde vallen zonder uw Vader, zonder dat uw Vader daarvan weet, zonder dat Hij ze vasthoudt! En de haren op uw hoofd zijn ook allemaal geteld. Zó dicht staat God bij ons! En zorgt Hij voor ons, in ups en downs. Maar daar staat toch niet, dat Hij dat allemaal zó regelt? Om ons te beproeven of op te voeden, te bezoeken of te bekeren? Niets van dat alles.
Hoe komt het dan toch, dat men vroeger die voorzienigheid van God zo heeft benadrukt? Daarover meer de volgende keer.