Festus zei met grote stem: Gij raast, Paulus, uw grote geleerdheid brengt u tot razernij.
Handelingen 26, 24b
En Agrippa zei tot Paulus: Gij beweegt mij bijna een Christen te worden.
Handelingen, 26, 28
Dat was een interessant gesprek, toen in Caesarea, tussen de Romeinse stadhouder Festus, de Joodse koning Agrippa en de christelijke apostel Paulus. Caesarea was indertijd de havenstad van Israël, waar ook veel Romeinen woonden. Lukas, die het boek van de Handelingen der Apostelen geschreven heeft, voert ons naar de grote gehoorzaal in het paleis van de stadhouder. Daar is ook de Joodse koning Herodes Agrippa II aanwezig. Zij bespreken met elkaar het “moeilijke geval Paulus”. Wat moeten ze met hem?
Hij is door de Joden aangeklaagd vanwege zijn Christelijke opruiingen. Ze willen hem in Jeruzalem terechtstellen. Maar Paulus beroept zich op de keizer in Rome, want hij is een romein van afkomst. Veel Joden hadden in die dagen ook de Romeinse nationaliteit. Wat nu? Moeten ze hem dan naar Rome sturen?
Temidden van die hoge heren verschijnt de apostel. Hij krijgt toestemming om zich te verdedigen. Een stukje van zijn redevoering vinden we terug in Handelingen 26. Paulus vertelt, dat hij een Farizeeër is geweest en de Christelijke Gemeente heeft vervolgd. Maar toen is Christus Zelf op zijn weg gekomen en heeft hij leren inzien, dat Christus werkelijk de beloofde Messias is, van Wie de profeten gesproken hadden. En daar gaat hij nu ook van getuigen. En zo wordt in zijn spreken als ’t ware de situatie omgedraaid: niet hij is de aangeklaagde, maar Agrippa en Festus zijn de aangeklaagden. Geloven jullie ook in Christus? Zijn jullie ook Christenen?
Festus reageert geprikkeld: “Je bent niet goed bij je hoofd, Paulus, je hebt te veel gestudeerd!”
Godsdienstwaanzin, daarmee wordt het afgemaakt. Te veel boeken gelezen! Het is hem naar het hoofd gestegen. Ach, Paulus neemt het Festus niet eens zo kwalijk. Wat weet zo’n Romein nu van het Joodse denken en geloven? Wat weet hij van een geweten, dat door de eeuwen heen gevormd is? Wat weet hij van Gods profeten en het Woord? Deze mens heeft nooit als schepsel gestaan in het licht van de levende God. Hij heeft nooit meegebeden: “Wees mij genadig, Heer, naar Uw goedertierenheid…” Hij kent het lied niet: “Heer, Gij doorgrond en kent mij, Gij weet mijn zitten en mijn staan, Gij verstaat van verre mijn gedachten…”
Zo begrijpt Festus natuurlijk ook niet veel van het getuigenis, dat Paulus afgeeft over de Christus.
Maar naast Festus zit Agrippa. Hij is de Joodse koning en zal daarom toch wel iets moeten weten van de Messias? “Gelooft u, Agrippa, aan de profeten? Ik weet, dat u hen gelooft. U kunt dus begrijpen wie Christus is… daarom: “bent u ook een Christen?”
Agrippa haalt zijn schouders op en antwoordt een beetje verlegen: “Wat al te gemakkelijk tracht u mij over te halen mij voor een Christen uit te geven!” Hij ontkent dus niet, dat Paulus gelijk heeft, maar hij belijdt Jezus als de Christus ook niet. Hoe zou hij ook? Want naast hem zit Bernice, zijn verleidelijke vrouw. Van haar is bekend, dat zij er vele afgoderijen op na hield. Wie in de macht is van zo iemand, kan de roepstem van Jezus niet horen noch opvolgen. Mensen zijn zo dikwijls geblokkeerd door de “machten”. Wat is het dan moeilijk je aan Christus over te geven!
Naast Festus en Agrippa staan ook WIJ. Zou Paulus ook niet aan ons de vraag stellen: “En wat zeggen jullie? Is dit waanzin? Zijn jullie ook Christenen?”
Antwoorden wij dan: “Ja, ik ben ook een Christen!”