Sint Nicolaas is een Oosterse Heilige, geboren in Patera. Onder de regering van Constantijn de Grote was hij bisschop van Myra, een destijds beroemde zeehaven in Klein Azië. Hij was zeer rijk en deed heel veel goed. De wonderen, die hem na zijn dood worden toegeschreven, zijn talrijk. Men moet natuurlijk rekening houden met de eeuw waarin hij leefde, tussen het einde van de derde en het midden van de vierde eeuw, om het geloof in deze wonderen te verklaren.
Maar het was in Myra, tijdens zijn leven, dat hij het wonder verrichtte, dat ons hem als kindervriend doet vereren.
Sint Nicolaas was een rijk man, voor wie de schatten, die hij bezat, slechts een middel waren om aan anderen goed te doen. Geen arme klopte vergeefs om hulp bij hem aan; geen ongelukkige werd ongetroost van zijn woning weggestuurd; geen hongerige werd een maaltijd en een aalmoes geweigerd. Een gedeelte van het eenvoudige, voorname, grote huis dat hij bewoonde in Myra was ingericht tot eetzaal, waar een leger van koks de vermoeide reizigers spijzen en dranken voorzetten ter stilling van hun honger en ter lessing van hun dorst. Geen bezoeker verliet deze zaal alvorens te zijn toegelaten tot de goede man, die hem raadde te bidden en op God te vertrouwen.
Waar Sint Nicolaas zijn voetstappen zette, overal waar hij binnentrad, bloeiden dankbaarheid en geluk op als zeldzame bloemen. De klachten verstomden en de tranen hielden op te vloeien. Het goede werd door hem met milde hand beloond en hij zag er niet tegen op, het kwade te kastijden. Door zijn wondervolle gaven kon hij lezen in het hart van de mensen.
Op een dag kwamen drie arme studenten in Myra aan. Het was reeds zeer laat. Zij waren vermoeid van een lange reis en wisten niet hoe zij hun honger zouden stillen en waar zij hun vermoeide ledematen zouden uitstrekken die nacht. Geld bezaten zij niet. Zij waren naar deze grote zeehaven gekomen in de hoop hun kennis te verrijken en op een of andere wijze te kunnen voorzien in hun bestaan.
Zij kenden de roem van Sint Nicolaas, die zij vereerden. Zij wisten hoe edelmoedig hij was en hulpvaardig. Maar zij waren bescheiden en te zeer met eerbied voor hem vervuld om hem zo laat nog lastig te vallen met hun zorgen. Zij besloten daarom die nacht onderdak te gaan vragen bij een der ingezetenen van de stad, daar zij geen nachtverblijf in een van de herbergen konden betalen.
Zo gingen zij gedrieën door de smalle straten der stad, zoekend naar een verlicht venster, waarachter wellicht nog de bewoner waakte. Het werd later en later. Er steeg een koude wind op en zij wanhoopten reeds een onderdak te zullen vinden.
Toen zij eindelijk bij een slagerswinkel kwamen, waar zij door de vensters nog een vuurtje zagen gloeien in de open haard van de achterkamer. De slager, een nors, flink gebouwd man, vroeg op ruwe toon wat zij wensten.
“Wij zijn moe en hongerig en het is al zo laat. Kunt u ons een legerstede en een maaltijd verschaffen, goede man?” antwoordde de oudste der scholieren.
“Mijn huis staat niet open voor vagebonden als gij” voegde de slager hem toe op bitse toon. Daarop sloeg hij de deur met een harde klap voor hun neus dicht.
Mistroostig stonden de drie knapen in de donkere straat. De koude nachtwind blies door hun dunne kleren. Zij maakten zich reeds gereed om verder te trekken om te zien of andere bewoners hun meer genadig zouden zijn dan deze onvriendelijke man.
De vrouw van de slager echter, een hebzuchtig en wreed wijf, had het klagen der jongens gehoord. Zij had ook gezien, dat elk van hen een grote zak opzij droeg. Daaruit maakte zij op, dat de studenten hun schatten bij zich droegen en slechts bij burgers om onderdak vroegen uit vrees van in de herbergen bestolen te worden.
Zij zei tot haar man: “Hoe dom van je, die jongelui weg te zenden. Heb je niet gezien, hoe zwaar hun zak was? De zaken gaan slecht en waarschijnlijk kunnen wij genoeg aan hen verdienen om onze schulden te betalen. Het laatste varkensvlees staat in de kuip en morgen zullen wij geen geld meer hebben om onze voorraad aan te vullen. Indien wij die studenten te eten geven, kunnen wij ons van hun schatten meester maken wanneer zij zullen slapen. Met het geld, dat wij op hen vinden kunnen wij dan morgen weer een ander varken kopen en behoeven wij onze winkel niet voor schulden te verlaten.”
De slager bedacht zich een ogenblik en ontgrendelde de deur.”Jongelui” riep hij “kom toch maar binnen. Mijn vrouw zal u een maaltijd gereed maken en een bed spreiden. Gij zijt welkom”. De studenten waren opgetogen over deze plotselinge verandering. Zij dankten de goede slager en klommen de ladder op, die naar de kamer boven de winkel leidde. Weldra dampte er een geurige schotel op tafel en stilden de drie knapen hun honger met een overvloedig maal.
Zij waren zo dankbaar voor deze edelmoedigheid dat zij in hun gebed hun gastheer aanbevalen in de gunst van God en ook een dankgebed richtten tot Sint Nicolaas, wiens voorspraak voor een goede reis zij hadden ingeroepen bij het begin van hun zwerftocht.
Daarna legden zij zich ter ruste en vielen weldra vast in slaap. Nadat de slager en zijn vrouw zich overtuigd hadden dat geen der studenten meer wakker was, namen zij de zakken der knapen mede naar de achterkamer beneden. Groot was hun teleurstelling toen zij moesten ervaren dat de inhoud der zakken slechts uit boeken bestond.
“Het is jouw schuld” schreeuwde de slager tot zijn vrouw. “Hoe kon je ook denken, dat zulke jonge knapen op reis zouden gaan met schatten in hun zakken? Nu zijn wij ook nog het kostbare voedsel kwijt waarvan wij de volgende dagen moesten leven”.
De vrouw verbleekte van woede. Er speelde een wrede grijns om haar mond toen zij begon te spreken.
“Zij zijn zo mals en vet als biggen” zei ze, “en ze zouden lekker pasteivlees opleveren als wij ze slachtten”.
De slager bleef een ogenblik voor zich uit turen en beval toen: “Vrouw, haal mijn bijl, ik zal ze doden.”
“Ja”, antwoordde de vrouw, “doe dat. En als je ze gedood hebt, zullen wij vannacht nog pasteitjes van ze maken, die wij dan morgen op de markt kunnen verkopen voor weinig geld per stuk. De knapen zijn dik en wel doorvoed en er zit vlees genoeg aan om twee honderd klanten te bedienen. Met de opbrengst ervan zullen wij heel gemakkelijk een ander varken kunnen kopen.”
Zij haalden de bijl en samen slopen zij naar de kamer waar de drie knapen in al hun onschuld sliepen. Met één slag doodde de slager de een na de ander. Geholpen door zijn vrouw droeg hij ze daarna naar beneden en de hele nacht verliep met het maken van pasteitjes.
Deze werden onder in de kuip gelegd en bedekt met lagen pasteitjes gemaakt van het laatste varkensvlees dat de slager bezat. Heel vroeg in de morgen trokken de slager en zijn vrouw naar de markt om hun waar te verkopen.
Daar stonden zij nu temidden van het gewemeld der kopers. Niemand, die iets merkte aan hen. Zij schenen geen wroeging te kennen. Zij riepen: “Wie wil er heerlijke pasteitjes? Zij zijn driemaal goedkoper en toch beter dan die van andere slagers.”
Reeds begonnen vele handen zich uit te strekken naar hun waar. De kopers prezen zijn pasteitjes, die heerlijk gekruid waren en er fris uitzagen. Zij waren juist bezig bijna de laatste pasteitjes van de bovenste lagen te verkopen, toen plotseling Sint Nicolaas voor hen stond. Hij vroeg:
“Slager, wilt gij mij ook wat van uw waar verkopen?”
De slager nam de laatste pasteitjes van de bovenste lagen uit de kuip en wilde ze aan de Heilige geven.
“Gij hebt toch nog andere waar dan varkensvlees, slager?” zei de Sint op strenge toon.
De slagersvrouw viel daarop heftig verontwaardigd uit tegen de Heilige, schold hem uit en zei dat hij maar verder moest gaan en zich met zijn eigen zaken bemoeien. Maar de slager kon slechts sidderend ontkennen, iets anders in de kuip te hebben dan varkensvlees. Hij wist echter wel dat zijn woorden Sint Nicolaas niet overtuigden. Want deze keek hem zo doordringend aan, dat de slager op zijn knieën viel en zijn misdaad bekende. Ook de slagersvrouw barstte nu in snikken uit en beleed ootmoedig haar schuld.
Toen sprak Sint Nicolaas een kort gebed uit over de pasteitjes, die nog in de kuip waren. Nauwelijks was dit gebed geëindigd of ziet, drie gezonde, naakte knapen rezen er uit op met gevouwen handen en een zegebede op de lippen.
De Heilige maande hen aan, altijd dankbaar en godvruchtig te zijn, hetgeen zij beloofden en hun gehele leven lang volhielden. Daarop berispte hij zeer streng de slager en zijn vrouw, beval hun boete te doen en hun zonde te doen vergeven, door voortaan edelmoedig te zijn jegens hun medemensen, zonder daarbij ooit aan winst te denken. Zij gaven nooit meer toe aan hun hebzucht, hetgeen hen zeer gelukkig maakte.
Het nieuws over dit wonder verspreidde zich terstond over de stad. Het ging van mond tot mond. En sinds de dag vereren de kinderen Sint Nicolaas als hun grote beschermer.
U vraagt zich misschien af: “Is er wel enig bewijs voor de waarheid van deze legende?”
Het is een overlevering, meer niet, maar ook minder niet.
Maar in de christelijke kunst vindt je deze legende toch ook. Want daar wordt Sint Nicolaas voorgesteld met zijn kromstaf in zijn hand, zijn tabbaard aan en zijn mijter op, naast een kuip waaruit drie naakte knapen oprijzen.
Daar heb je een bewijs, als je wilt!
(naar een verhaal van Ed de Neve)
was erg nuttig moest het gebruiken voor mn huiswerk
deze informatie was heel nuttig , heeft me heel veel kunnen helpen voor mijn presentatie. ik zal het zeker verder vertellen! Bedankt, klein beertje 🙂