Psalm 42, 6 en 12
Wat buigt ge u neder, o mijn ziel,
En zijt gij onrustig in mij?
Hoop op God, want ik zal Hem nog loven,
Mijn Verlosser en mijn God!
In Psalm 42 spreekt een mens, die heimwee heeft naar God. Heimwee hebben is heel erg! Je kunt naar God verlangen, je kunt met Hem bezig zijn, Hem aanroepen vanuit je nood of blijdschap. Maar heimwee hebben naar God, dat is iets anders. Dat gaat dieper, dat raakt je helemaal, van binnen en van buiten. Je wordt er ziek van. Je kunt niets anders meer dan daaraan denken. Je kunt er niet meer van eten en niet meer van slapen, je kwijnt helemaal weg.
Je ziet dat wel bij mensen, die lijden aan een verlies. De levenspartner is overleden, of er is ziekte of handicap gekomen in je leven, waardoor het leven zo anders geworden is als toen, vroeger toen alles nog zo mooi was. Je ziet dat bij mensen in een verpleeghuis of oudere alleenstaanden. Die kunnen zo’n intens verlangen hebben naar vroeger, naar hun geboortestreek, hun ouders, het huisje waar ze gewoond hebben, dat ze niets anders meer doen dan daaraan denken en daarover praten.
Zo’n gevoel heeft nu ook de dichter van onze Psalm. Hij moet God wel heel goed gekend hebben, dat hij zo vol heimwee over Hem spreekt. Misschien is hij wel priester geweest, die dagelijks in het huis des Heren mocht verkeren. We weten het niet. Wel weten wij, dat hij bij het schrijven van deze Psalm ver van Sion moet zijn geweest. We lezen in vers 7: “Daarom denk ik aan U, uit het land van de Jordaan en de gebergten van Hermon”. Misschien was hij wel verjaagd of zelfs verbannen. En nu zit hij ver weg van de tempel, vol heimwee denkt hij terug aan de dagen van weleer. Slechts stamelend kan hij zijn gevoelens onder woorden brengen. Woorden schieten ook dikwijls te kort om onze diepste gevoelens te vertolken. Je moet er doorhéén horen, en hier in de Psalm doorhéén lezen. De stilten tussen de woorden spreken boekdelen! Woorden en stilten wisselen elkaar af.
Hier staat een mens in zijn eentje met al zijn verlangens en tekortkomingen voor God, Die hij kent en liefheeft en Die nu zo ver weg lijkt. Hoe komt hij er doorheen?
’t Hijgend hert, der jacht ontkomen…
Een hinde boven een waterbeek, ergens in Israël. Ze is vermoeid en dorstig, ze hijgt naar het water, dat daar ergens beneden haar in de diepte stroomt. Ze strekt zich er naar uit, maar kan het water niet bereiken.
Zó is het ook in de ziel van de dichter: “Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God. Wanneer zal ik komen en voor Gods Aangezicht verschijnen?” Hij kent zijn God. Gods is voor hem een levende werkelijkheid, maar hij velt zich nu ver van Hem. Hij kan alleen nog maar bidden, en dat doet hij ook. Het is geweldig, als je nog bidden kunt, dat je tot jouw God kunt roepen, ook al is Hij zo ver van de vandaan. Menigeen kan dat niet meer. Wat is er dan een leegte van binnen! Wat is het erg om ver van God te zijn en Hem niet meer te kunnen bereiken. Onze dichter had nog geen antennen naar God uitstaan. Hij verzucht: “Mijn tranen zijn mij tot spijze dag en nacht.” Omringd door vijanden is hij. Ze zeggen: “Waar is nu uw God?” De spotters, je hoort ze ook vandaag nog! “Waar is nu die zogenaamde God van liefde en recht? Kijk maar eens naar al die ellende in de wereld! Waarom doet God daar niets aan, als Hij zo machtig is? En als Hij zo veel van de wereld houdt?” Je kunt dan alleen maar bidden:
Ach, blijf met Uw genade,
Heer Jezus, ons nabij,
Opdat ons nimmer schade
Des vijands heerschappij.
De dichter denkt aan vroeger, toen hij nog bij God thuis was, toen het allemaal nog zo goed was tussen God en hem. Dat kan soms troost geven. Dat moet u ook doen! Want zoals God toen was, zó zal Hij ook weer zijn. God laat immers niet varen de werken van Zijn handen.
Wat buigt ge u neder, o mijn ziel,
En zijt ge onrustig in mij?
Hoop op God, want ik zal Hem nog loven,
Mijn Verlosser en mijn God…(vs.6).
Dat wordt het refrein van de Psalm. Het keert in vers 12 weer terug, alsof de dichter ook ons nog eens nadrukkelijk wil zeggen: laat de moed toch niet zakken! Hoop op God!
Onrustige mensen, zoals wij zijn, hoop op God! In de onrust van het leven, in alle narigheid, die we mee moeten maken met anderen en onszelf, wordt dit het devies: Hoop op God! Ja mag zelfs zeggen: mijn Verlosser en mijn God. Dat “mijn” is het geheim van het geloof, bij de Psalmdichter, maar ook bij u en bij mij. Zonder dat “mijn” redden we ’t niet!
’t Hijgend hert der jacht ontkomen…
Op het hijgen en dorsten zullen eens volgen: het drinken en verzadigd worden uit de fontein van het water, dat springt ten eeuwigen Leven! (Joh.4, 14).
Daarom: hoop op God, want ik zal Hem nog loven en blijven loven, mijn Verlosser en mijn God!
liefdevolle broeder in de ALLERHOOGSTE,
vannacht droomde ik dat iemand zei”kijk het hijgende hert” en ben gaan zoeken wat het betekende. ik kwam op uw site. geen woorden kunnen uitdrukken wat voor gevoel het is om heimwee te hebben naar GOD. HIJ is mij nabij dat ervaar ik hevig maar het gemis van ZIJN letterlijke STEM is niet uit te drukken hoe dat voelt. ik mis mijn innige band met HEM zoals deze had toen ik geroepen werd door HEM. de droom bewijst alweer hoe goed hij mij kent. en ik strek me uit en vertrouw er op dat de vervolging die ik mee maak door “christenen” niet langer er voor zullen zorgen dat ik een leven lijdt die mensen behaagt inplaats van GOD. ook al zijn deze mensen “christenen” zij zijn niet in hun bevindingen hoger en wijzer dan GOD. hoe meer ik hen wilde bewijzen dat GOD onvoorwaardelijke liefde is hoe meer ik weg dreef van GOD en mijn “gebedsdoek”kwijt raakte. dag aan dag kwijn ik en wordt beschuldigd van valse vroomheid terwijl ik vrijer leef dan menig “christen”ik geloof en weet zeker zonder dat ik een ander hoeft te overtuigen om zelf te geloven. zelf steeds eerst de fout bij me zelf zoeken is inderdaad confronterend maar ik leef en dring niets op. alleen al het gewoon leven en met niemand bemoeien zorgt voor veel opwinding. jammer. ik wens een ieder GODS LIEFDEVOLLE GENADE en ONTFERMING TOE in de diepste zin van de betekenis. zonder dogma’s en ketens. weet dat LIEFDE er voor zorgt dat je de zonde gaat haten. sjalom