Het valt niet mee om altijd blij te zijn. Soms ben je wat somber gestemd en lusteloos, zonder eigenlijk te weten waar het van komt. Het overvalt je gewoon. Angst? Tegen de dingen opzien? Wat gaat er niet allemaal in een mens om?
De discipelen hadden, denk ik, ook zo iets. Zij zagen aankomen, dat het met hun Meester fout zou aflopen. En Jezus Zelf? Die wist dat ook en Hij wilde Zijn discipelen ook daarop voorbereiden. Tegelijk wilde Hij ze moed inspreken. Dat gebeurde in wat wij het “afscheidswoord van Jezus” plegen te noemen.
“Uw droefheid zal tot blijdschap worden.” (Johannes 16, 20)
Hij zegt, dat zij Hem zullen weerzien na een korte tijd en dat er dan vreugde zal komen in hun hart. Maar eerst zullen zij erg bedroefd zijn, want Hij moest van hen heen gaan. De discipelen zullen zich straks alleen gelaten voelen in een met haat vervulde wereld. Zij zullen hetzelfde gaan meemaken als hun Meester: bedreiging, vervolging, martelaarschap en dood. Maar – zegt Jezus – daarna komt er een tijd van blijdschap! De diepe droefheid zal veranderen in jubelende vreugde. Net als bij een vrouw, die een kindje heeft gekregen. De vreugde om het nieuwe leven overstemt al gauw de angst en geboortepijn!
Jezus zou niet voor goed van hen weggaan, maar Hij zal hen weerzien en zij Hem. Tussen Pasen en Hemelvaart spreken we over de verschijningen van de Heer aan vrouwen, discipelen, de “ongelovige” Thomas, Petrus. Al die verschijningen zijn als ’t ware de vervulling van de belofte in ons tekstwoord, dat zij Jezus zullen terugzien en dat er dan weer blijdschap zal zijn. Zij laten de discipelen en natuurlijk ook ons zien, dat Jezus niet dood is, maar lééft! En dat zij en wij leven mogen met Hem. Dan hoeven we niet meer bedroefd te zijn en somber. Dan is ’t altijd feest! Ja, uw droefheid zal tot blijdschap worden!
Laten we ons daar maar op richten!