We hadden het de vorige keer over de “apostolische successie”. Wat wordt daarmee nou bedoeld? De apostelen worden door Christus aangewezen en zij wijzen later ook hun opvolgers aan. Duidelijk is, dat die niet hetzelfde gezag hebben als dat van de eerste oog- en oorgetuigen van de Heer, die door Jezus Zelf tot het ambt werden geroepen.
Afbeelding hiermaast. Christus overhandigt Petrus de sleutels van het Hemelrijk. Detail uit een fresco van Pietro Perugino. Sixtijnse kapel, Rome. 1480-1482. Afmeting 335×550 cm. Bekijk ook eens de volledige afbeelding.
De opdracht van de “opvolgers” luidt: de Gemeente bijeenhouden op het fundament van de apostelen (Efeze 2, 20), Timoteüs: “Bewaar het pand, u toevertrouwd” (1 Tim.6, 20). En op zijn beurt moet ook Timoteüs de opdracht doorgeven: “Wat ge van mij onder vele getuigen gehoord hebt, draag dat aan betrouwbare mannen over, die geschikt zijn ook anderen te onderrichten” (2 Tim.2, 2).
Keren we nu weer terug bij onze uitgangstekst: Matth.16, 16-18. Simon Barjona (=zoon van Johannes) krijgt een nieuwe eervolle naam: Petrus, steenrots. We lezen dit ook in het Evangelie van Johannes, helemaal voorin, bij de roeping van de discipelen (Joh.1, 43): “Gij zijt Simon, zoon van Johannes, gij zult heten Cephas, wat vertaald wordt met Petrus.” Een geheel nieuwe naam: Petrus. Dan volgt de vergelijking met de steenrots (Matth.16, 18): “…en op deze petra zal Ik mijn Gemeente bouwen.” We moeten denken aan de gelijkenis van het huis op de rotsen (Matth.7) uit de Bergrede. Petrus krijgt ook de sleutels van het Rijk der Hemelen (Matth.16, 19). Hij wordt dus een soort huisbewaarder, de “majordomus” van God.
Hoe moeten we dat nu verstaan? Was Petrus zo’n bijzonder mens? Hoe luidt precies zijn opdracht? Is die uitgevoerd? Geldt die ook voor zijn opvolgers? Allemaal vragen, die nauw verband houden met de oecumene, de eenheid der kerken. Daarom zeer actueel ook voor de kerken van vandaag! Was het niet nog vorig jaar, dat de paus verkondigde, dat de oecumene alleen bestaat in een terugkeer van de Protestanten naar de ene moederkerk?
Het is wel zo, dat Petrus een bijzondere plaats heeft ingenomen, niet alleen in de discipelenkring, maar ook in het leven van de eerste Gemeente. Zijn roeping (vissers van mensen te worden, Matth.4, 18-19, zie ook Joh.1, 41-43), met een opdracht daartoe en zijn leiderschap in de discipelenkring. Met Jacobus en Johannes behoort hij tot de vertrouwde leerlingen, die de verheerlijking op de berg meemaken (Matth.17, 1). Zij zijn het ook, die in een huis worden toegelaten, waar de Heer een kind geneest (Mc.5, 37). En zij alleen mogen met de Heer Gethsémané binnengaan om daar te bidden. Petrus is geroemd om zijn Christusbelijdenis en zijn geloof, al was dit geloof ook niet altijd even vast (wat zijn naam Petrus eigenlijk zou veronderstellen!), soms is hij voorbarig, bijvoorbeeld als hij net als Jezus op het water wil lopen (Matth.4, 27), hij spreekt Jezus zelfs eens tegen: “En Petrus nam Hem terzijde en begon Hem te bestraffen, zeggende: Dat verhoede God, Here, dat zal U geenszins overkomen!” (Matth.16, 22). Natuurlijk moeten we ook denken aan zijn verloochening. Hij had het nog zó gezegd, dat hij zoiets nooit zou doen: “Al zouden allen aanstoot aan U nemen, ik nooit! Zelfs al moest ik met U sterven, Ik zal U voorzeker niet verloochenen!” (Matth.26, 33 en 35). Hij werd ook een van de eersten, die de Heer na de opstanding mocht ontmoeten. Daarbij werd hij aangesteld tot herder van de kudde (Joh.21).
Dat alles maakte Petrus tot de “eerste” van de discipelen en later de apostelen. Hij was een man van gezag. Geen wonder, dat hij ook in de eerste Gemeente te Jeruzalem een leidersfunctie bekleedde. In Handelingen is hij tot hoofdstuk 12 de voornaamste persoon, daarna neemt Paulus die plaats in. Hij preekt niet alleen zoals met Pinksteren in Handelingen 2, maar hij heeft ook kracht van genezing zoals van de kreupele in Hand.3, en de Heer is met hem tijdens zijn gevangenschappen in Hand.4 en 5. Zijn woorden worden met wondertekenen bevestigd zoals bij Ananias en Saffira, Eneas in Hand.9 en Tabita of Dorkas in datzelfde hoofdstuk. Hij heeft als eerste het visioen van de binnenkomst van de heidenschristenen in de kerk in Hand.10, waarop volgt de doop van de heidense hoofdman Cornelius. Allemaal spectaculaire tekenen van zijn invloed en gezag.
Zijn invloed in de oude kerk was zelfs zo groot, dat je een kerkelijke partij kreeg, die zich naar hem noemde (1 Kor.1, 12). De overlevering zegt, dat Petrus nog in Rome is geweest, hij zou daar het hoofd van de Christelijke Gemeente geweest zijn en als zodanig door de Romeinse overheid veroordeeld tot de kruisdood, met het hoofd naar beneden. Dit moet dan gebeurd zijn tijdens de vervolgingen door Nero. Daardoor is hij één van de eerste martelaren van de kerk geworden.
Al met al redenen te over om de bijzondere plaats die Petrus gekregen heeft in de kerkgeschiedenis te begrijpen. Al heel vroeg werd hij als de eerste bisschop van Rome beschouwd en kregen zijn opvolgers uit dien hoofde groot gezag. Daar heeft nog toe bijgedragen, dat Rome als hoofdstad van het Romeinse keizerrijk meer en meer het centrum werd van de toenmalige Christelijke wereld. Dat hieruit het pausschap is voortgekomen laat zich dan ook menselijkerwijs heel gemakkelijk denken. Maar of dit ook zo door Jezus bedoeld is in de tekst uit Matth.16, 18 is natuurlijk maar de vraag. Vooral de onfeilbaarheid van de paus, wanneer deze “ex cathedra” (=vanuit de stoel van Petrus) spreekt, zoals in de R.K. Kerk geleerd wordt, staat in de gemeenschap der kerken nog steeds ter discussie.