Een gebed uit de diepte. Misschien heeft u het ook wel eens gebeden. Je kunt soms zo in de diepte zijn, in de put zitten, dat alles om je heen donker wordt. Wat anders kun je dan nog doen dan roepen tot God? “Uit de diepte roep ik tot U, o Here”. Of Hij mij wil horen? Of Hij mij kàn helpen?
Uit de diepte roep ik tot U, o Here,
Here, hoor naar mijn stem!
Als Gij, Here, de ongerechtigheden in gedachtenis houdt,
Here, wie zal bestaan?
Maar bij U is vergeving,
Opdat Gij gevreesd wordt.
Ik verwacht de Here…
In Psalm 130 gaat het roepen over in belijden: ja, Hij hoort mij en Hij kàn mij ook helpen! Maar er staat iets tussen de dichter en God in: zijn zonden. “Als U, Here, de ongerechtigheden in gedachtenis houdt, wie zal dan voor U bestaan?” Ja, ik ben fout geweest, o God, eigenlijk heb ik er geen recht meer op dat U naar mij omziet! Niets is voor God verborgen. Ik erken het, o God, al die zonden van mij. Wat heb ik dan nog te hopen? Wie kan dan nog voor God bestaan? Dan moet God mij wel van Zich afschudden! Er is geen enkele hoop meer voor mij.
Of is er toch nog hoop? Toch niet te geloven? De Psalmdichter wordt heen en weer geschud. In de diepte is zo weinig licht over. Eén enkel lichtstraaltje is genoeg! En dat breekt nu door, dwars door de duisternis. “Maar bij U is vergeving!” Ik zou er nooit meer aan gedacht hebben, hoe kan een zondig mens daar nou ook nog op rekenen? Is er dan toch nog uitkomst uit de diepte? Ja, door het goddelijke “maar”: Maar bij U is vergeving!
De Psalmen spreken vaker van dit goddelijke “maar”. Daarom zijn zij ook tot zo grote troost geweest voor alle mensen, die in de diepte zaten. En dat zijn zij nóg! “Al is de nood zo hoog gerezen, de uitkomst is nabij!” Er is nog zo’n Psalm, die daarvan spreekt: Psalm 65. “Ongerechtigheden hadden de overhand over mij, maar Gij verzoent ze.” En kijk naar Psalm 42. “Al Uw baren en golven slaan over mij heen. Maar des daags zal de Here Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn, een gebed tot de God mijns levens”.
Dit goddelijke “maar” geldt ook u en mij. Laten we daaraan vasthouden in de diepte waarin we ons bevinden. “Maar bij U is vergeving”. Wat kan een mens nog meer wensen? Wat heb je eigenlijk nog meer nodig? Dat je verlost wordt van het zondenpak, dat zo onnoemelijk zwaar te dragen is! U kent het beroemde boek van Bunyan wel: Een christenreis naar de eeuwigheid. De pelgrimsreiziger had het ook zo moeilijk met zijn zonden. Hij kwam er maar niet van af, tot hij in Golgota kwam en opeens de touwen van het zware pak zonden dat hij torste voelde wegsmelten. Het zware pak viel van hem af de diepte in. Zou ons dat ook niet kunnen overkomen?
“Maar bij u is vergeving!”
Halleluja!