“Niemand kan tot mij komen,
Tenzij het hem door mijn Vader gegeven is.”
Johannes 6, 65
Er wordt wel eens gevraagd: “Moet je daar nu een bepaalde aanleg voor hebben of een bepaald gevoel om te kunnen geloven? Want de één gelooft “zo maar” en bij een ander krijg je het geloof er met geen geweld in!”
Vroeger was dit een bekend thema op gesprekskringen en ook op de catechisatie. Sommigen zeiden dan: “Ja, natuurlijk, je moet er een bepaalde aanleg voor hebben, net zoals voor muziek en bijvoorbeeld schaken. Een nuchter en kritisch aangelegd mens is veel minder godsdienstig dan een romantische en sentimenteel aangelegde persoonlijkheid.”
Anderen ontkenden dit. “Nee, zeiden ze dan, dat kan niet waar zijn, want de mens wordt tot het geloof geroepen, zoals de Heer Zelf in onze tekst zegt: het wordt hem door de Vader gegeven.” Ik denk, dat je hierover een hele poos met elkaar kunt praten, want het een en het ander is waar. Dat zie je immers met eigen ogen: de een heeft behoefte aan “religiositeit” en de ander is er wars van. Je ziet het soms bij je eigen kinderen en kleinkinderen. Dat is een realiteit. Maar hoe komt dit nou?
Laten we dingen eens op een rijtje zetten. Mensen praten gauw over geloof, terwijl ze eigenlijk helemaal geen geloof bedoelen. Geloof, gelovigheid, godsdienstigheid, dat zijn woorden die nogal eens door elkaar gebruikt worden alsof het om ’t zelfde gaat. Maar dat is niet zo. We moeten onderscheid maken tussen “godsdienst, religie, godsdienstigheid en religiositeit” aan de ene kant en wat de Bijbel onder “geloof” verstaat aan de andere kant. Niet dat zij tegenover staan, ze kunnen zelfs best in elkaars verlengde liggen, maar zij betekenen toch niet hetzelfde. Met godsdienst duiden we meer het totale systeem aan, de organisatie en samenhang van een bepaald “geloof”, ook de inhoud van dat “geloof”, voor zover dit onder woorden te brengen is, zoals de dogmatiek en belijdenisgeschriften. Zo hebben we ’t over de Christelijke en Mohammedaanse godsdienst. “Godsdienstigheid en religiositeit” zijn wat vage begrippen. Het gaat daarbij om een zekere gevoeligheid voor de onzienlijke wereld, een hogere macht. Mensen zeggen wel eens: ik geloof wel dat er iets is…. We noemen dit ook wel gekscherend het “ietsisme”. Mensen zijn op zoek naar het boven-natuurlijke, het verhevene, in allerlei vormen, maar daarbij hoeft mijn diepste persoonlijkheid niet betrokken te zijn. Er is vandaag de dag veel godsdienstigheid, zeker onder jongeren, een hang naar mysterieuze zaken, een buiten je zelf treden door allerlei mystieke belevenissen in yoga, meditatie, drugs en andere vormen, die vaak uit het Oosten en van andere godsdiensten zijn overgekomen.
Het Bijbelse “geloven” is anders! Het is duidelijk meer persoonlijk bepaald, gericht op een persoonlijke God en op de persoonlijke mens, die de stem van God gehoord heeft en daar vertrouwen in heeft, zodat hij die stem gaat gehoorzamen en volgen. Geloof is dan ook een levenshouding, waarbij de mens met al zijn gevoel en verstand en wil betrokken is. Geloven berust steeds opnieuw op een keuze, vóór of tegen, je gaat met God mee of je werkt Hem tegen!
Volgende keer: geloven als “volgen”.