Greshake gebruikt in zijn belangrijke werk “Auferstehung der Toten” (1969) het begrip “kairologisch” om het verticale en lineaire aspect van de tijdsbeleving samen te brengen. De “kairos” is, zoals we reeds zagen, bepaald door de verticale doorbraak van Gods heilswerk in het lineaire tijdsverloop, zo echter, dat de goddelijke verticaliteit niet slechts zoals in de dialectische theologie van Karl Barth nu en dan de tijd raakt, maar dat zij blijvend de geschiedenis ingaat zonder er in op te gaan. Dit blijvende ingaan in de geschiedenis komt voort uit Gods trouw, het niet opgaan in de geschiedenis is gevolg van Gods vrijheid. Gods trouw en vrijheid spreken elkaar niet tegen, maar staan wel in een voortdurende spanning tot elkaar. Zo werkt Zijn heil én verticaal én horizontaal uit in de kairos, met het gevolg dat ook het antwoord van de mens beide aspecten toont: trouw en vrijheid. Greshake ziet dit kairologische verstaan van de tijd ook in het oude Israël voorafgaan aan het lineair-Heilsgeschichtliche tijdsbegrip. Het verticale ingrijpen van God is immers bepalend voor het horizontaal zich doorzetten van Gods trouw. Vanuit dit gezichtspunt laat zich ook heel gemakkelijk Paulus’ tijdsverstaan als “kairologisch” kenmerken.
Greshake argumenteert als volgt: door Christus is een nieuw “NU” aangebroken, dat niet zo maar een nieuw punt van de voortgaande geschiedenis is, maar een principiële doorbraak van de geschiedenis, een keerpunt, het begin van een totaal nieuwe geschiedenis, waartegenover het vroegere eenvoudig verleden tijd is. “He oude is vergaan, zie, het is nieuw geworden” (2 Kor.5, 17). Paulus mag dan ook niet geënt worden op een heilshistorische geschiedenistheologie, zoals Cullmann doet. Greshake ziet de geschiedenis immers veeleer als gebroken, door Christus. De tijd vóór Christus is geen heilsgeschiedenis, maar periode van onheil. Daarom moet de mens NU voor de beslissing geplaatst worden de gerechtigheid van God in een nieuwe uit vrije liefde ontspruitende vorm aan te nemen. Dit is het kairologische moment bij Paulus, waar de verticaliteit van Gods roepstem en het antwoord van de mens samenkomen in de horizontaliteit van Gods trouw. In het licht van deze trouw blijkt wat zich bij de mens horizontaal doorzet, alleen maar ontrouw te zijn. Daarom is, aldus Greshake, de beslissende heils-kairos, die in Christus wordt aangeboden, niet meer horizontaal verstaanbaar te maken, doch het is het geheel onafleidbare nieuwe, te vergelijken met het eerste begin van de geschiedenis, met Adam. Zo is voor Paulus het apocalyptisch-dualistische geschiedenis- en tijdsverstaan maatgevend, hoewel ook weer niet exclusief doorgetrokken. Greshake noemt hiervoor als voorbeeld de Abrahamfiguur uit Rom.4. Met Abraham wordt in de oude slechte aeon toch ook reeds de nieuwe aeon begonnen. De duistere verleden tijd wordt blijkbaar steeds weer door Gods handelen verlicht. Zo is verleden tijd bij Paulus niet eenvoudig een chronologische grootheid: aan de ene kant duikt zij op als het verleden van de mens, als beëindigde zondige verleden tijd. Anderzijds ontmoeten wij in haar de verleden tijd van God, dat wil zeggen Gods handelen en trouw, die doorgaat tot in het heden en de toekomst. Aan de ene kant is zij “dode” tijd, voor zover wij aan haar zijn afgestorven; aan de andere kant ook “levende” tijd, voor zover God uit dit verleden tot ons spreekt.