Waar blijft de tijd XVI – Discussie over het tijdsfenomeen in het oerchristelijk denken (deel 1)

De ontdekking van het tijdsaspect als dominant van het oerkerugma kan gezien worden als een eerste scherpe reactie op het liberale “statische” Jezusbeeld van de Leben-Jesu-Forschung in de 19e eeuw. De discussie is ingezet met de zgn. “consequent-eschatologische” opvatting van Albert Schweitzer en diens leerlingen Max Werner en Fritz Buri.

Dit artikel is onderdeel van de artikelenserie Waar blijft de tijd en een bewerking van mijn doctoraalscriptie “Temporalia Paulina” uit 1976. Het gaat dus in het bijzonder over de tijdsbeleving van de apostel Paulus. Ik was de eerste, die in de pas gestarte Theologische Faculteit te Tilburg doctoraal examen in het Nieuwe Testament heb gedaan, onder prof. Gijs Bouman.

De ontdekking van het tijdsaspect als dominant van het oerkerugma kan gezien worden als een eerste scherpe reactie op het liberale “statische” Jezusbeeld van de Leben-Jesu-Forschung in de 19e eeuw. De discussie is ingezet met de zgn. “consequent-eschatologische” opvatting van Albert Schweitzer en diens leerlingen Max Werner en Fritz Buri. Het heeft de weg gebaand tot de centralisatie van het begrip “eschatologie” in het oerchristelijke denken. Onder “eschatologie” kon men daarbij tweeërlei inhoud verstaan: 1. De weergave van een tijdsdimensie; 2. Het uitgaan boven de tijd, het verticale “immer in der Entscheidung stehen” (Bultmann).

Wat de eerste betekenis betreft is de discussie verschillende kanten opgegaan:

  1. Het Rijk van God is toekomstig, maar wel heel nabij (Schweitzer);
  2. Het Rijk van God is toekomstig, maar wel “op afstand”;
  3. Het Rijk van God is verwerkelijkt of bevindt zich in de “realisatie” (Dodd, Jeremias, Haenchen);
  4. Het Rijk van God is zowel aanwezig als ook toekomstig (Kümmel en Cullmann);
  5. Het tijdselement wordt geëlimineerd, als “gleichgültig” beschouwd (Delling): omdat met het oog op het geschiede werk van Jezus “die Länge der Spanne zwischen diesem Geschehen und den sogenannten letzten Dingen vergleichgültigt wird”.

Schweitzer C.S.

Centraal in zijn denken staat de crisis, die door de niet ingetreden parousie is ontstaan in de Oergemeente. Daarom is benaming “consequente eschatologie” niet zo gelukkig. Beter zou zijn geweest: “consequente onteschatologisering”. De hele verdere ontwikkeling van het oerkerugma is door deze crisis bepaald. De crisis begon reeds in het leven van Jezus Zelf. Oorspronkelijk had Hij verwacht, dat het einde nog tijdens Zijn leven zou plaats vinden (zie Matth.10, 5vv). De eerste crisis ontstond al, toen Zijn discipelen na de uitzending terugkeerden zonder dat het einde gekomen was. Toen heeft Jezus als komst van het Koninkrijk het uur van Zijn dood verkondigd. Maar ook toen bleef het Rijk van God uit. De teleurstelling hierover is de oorzaak van het naderhand ingetreden onteschatologiseringsproces en het zich instellen van de Gemeente op het “heden” en een langer verblijf hier op aarde.

DoddDodd C.S.

Een eerste reactie op de consequente futurisch ingestelde eschatologie kwam uit Engeland, in de vorm van een tweetal studies van C.H.Dodd. De visie van Dodd is de geschiedenis ingegaan als “the realised eschatology”. Zij gaat van de veronderstelling uit, dat volgens de Nieuwtestamentische schrijvers het eschaton de geschiedenis is ingegaan en dat daarmee de “toekomende eeuw” is aangebroken. Dodd voert ter bewijsvoering o.a. de volgende teksten aan: Matth.12, 28 “Het Koninkrijk Gods is over u gekomen“; Hand.2, 16: ”Dit is het, waarvan gesproken is door de profeet…”; 2 kor.5, 17: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping“; Kol.1, 13: “Hij heeft ons verlost uit de macht van de duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde“; 2 Kor.3, 18: “Wij veranderen van heerlijkheid tot heerlijkheid“.

Dat betekent:

  1. Vervulling van de tijd (Marc.1, 15). De profetische “Jôm Jahweh” (Dag van de Heer) is aangebroken.
  2. Het Bovennatuurlijke is ingegaan in de geschiedenis. Jezus’ optreden met wonderen en tekenen wordt verteld als een gerealiseerde Apocalyps.
  3. De openlijke manifestatie van Gods macht betekent de omverwerping van de machten van het kwaad (vgl.Luk11, 20: “Indien Ik door de vinger van God de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk van God over u gekomen“).
  4. Dit is het oordeel, dat over de wereld wordt voltrokken (zie Joh.3, 19: “Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de mensen de duisternis liever hebben gehad dan het licht”).
  5. Het eeuwige leven, het leven van de “toekomende eeuw” is werkelijkheid geworden: wie gelooft, HEEFT het eeuwige leven! (vgl.Joh.3, 18).


Conclusie van Dodd:
De schrijvers van het N.T. hebben welbewust en consequent de taal en de gedachtewereld van de Joodse eschatologie toegepast op leven en werk, dood en opstanding van Jezus Christus. In hoeverre de fantastische beeldspraak van de apocalyptiek daarbij letterlijk genomen werd, zal wellicht nooit zijn uit te maken. In ieder geval worden sommige elementen van de apocalyptische voorstellingen stilzwijgend geëlimineerd als niet passend, zoals de verduistering van de zon en het vergaan van het stoffelijke heelal. Dit zou kunnen wijzen op het meer symbolische gebruik van de apocalyptische beeldspraak in het oerkerugma.

In het voetspoor van Dodd vinden wij Ernst Haenchen en Joachim Jeremias. Van Haenchen is de typering “sich realisierende Eschatologie” afkomstig, een uitdrukking die Dodd later ook liever gebruikt had, als hij daarvoor een goed Engels equivalent gevonden had. Bekendheid heeft deze richting van de zogenaamde “sich realisierende Eschatologie” vooral gekregen door het werk van Jeremias, met name zijn studie over de gelijkenissen en onbekende Jezus-woorden, gevolgd door het eerste deel van zijn Neutestamentliche Theologie in 1971. De slotconclusie van zijn “Gleichnisse” is, dat alle gelijkenissen zijn vervuld van het “Geheimnis der Königsherrschaft Gottes – nämlich der Gewissheit der ‘sich realisierende Eschatologie’ ”. In zijn N.T.Theologie stelt Jeremias zich wat genuanceerder op, in deze zin, dat hij de mogelijkheid open houdt, dat Jezus rekening gehouden heeft met een korte tussentijd tussen de aankondiging en het plotselinge intreden van de eindcatastrofe. Deze tussentijd ziet hij als “Gnadenfrist”. Jezus was er van overtuigd, dat Zijn komst de eschatologische noodtijd inluidde, Door Zijn lijden zou er een algemeen lijden over de mensen uitbreken. Doch de mensen zouden na Zijn dood zorgeloos verder leven , maar dan zou plotseling de “zondvloed” over hen losbreken. Na grondige exegese van al het ter zake doende beschikbare materiaal, voornamelijk gelijkenissen en woorden van Jezus, komt Jeremias tot de slotsom, dat we geen woord van Jezus hebben dat het einde naar de verte verschuift. Want in de gelijkenissen wordt zonder meer gepredikt, dat het Koninkrijk er is, dat het er is in de gestalte van de Messias, en dat Hij zo handelt.

Veeleer vinden we in de Synoptici een oudste laag, waarin de eschatologische noodtijd en de daarop volgende openbaring van de “basileia”(het Koninkrijk) in zeer nabije toekomst verwacht wordt. Dat daaraan toch nog een korte tijd vooraf zal gaan, laten de zogenaamde waakzaamheidgelijkenissen doorschemeren (Vgl.Matth.24, 48: “Wie is dan de trouwe en verstandige slaaf… als die slaaf slecht was en in zijn hart zou zeggen: mijn Heer blijft uit…“; Matth.25, 19: “En na lange tijd keerde de heer des huizes weer…“; Marc.13, 35: “het niet weten, wanneer de heer des huizes komt“). Het zijn logia, die naar de opinie van Jeremias wel zeer oud moeten zijn, omdat zij – naarmate de parousie meer en meer uitbleef – voor de Oergemeente beslist aanstotend moeten zijn geweest. De grondtoon blijft echter: het uur van vervulling is aangebroken, de Koninklijke heerschappij van God wordt nu al manifest. Spoedig zal de catastrofe komen, die Gods heerschappij definitief zal vestigen. Daarom: benut de tijd, voordat het te laat is! Geestelijk betekent dit, dat God aan de mensen een laatste kans geeft, een “GNADENFRIST”.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *