Na de afsluiting van zijn studie moet Paulus, toen nog Saulus geheten, als jonge Schriftgeleerde in dienst zijn gekomen van het Sanhedrin. Hij zal toen 25 á 30 jaar oud geweest zijn. Bij de sekte van Qumran was het ook zo, dat de richters van de Gemeente pas op 30-jarige leeftijd een proces mochten voeren. Welke functie Paulus in het Sanhedrin had, is onzeker. Wel vertelt Lukas ons in Handelingen, dat Saulus werd ingeschakeld in de strijd tegen de mensen “van die weg” zoals de eerste Christenen denigrerend genoemd werden (vgl Hand.9, 2). Vol van ijver om tegen de naam van Jezus de Nazoreeër op te treden drong hij er zelfs op aan om als gevolmachtigde van de Hoge Raad naar Damascus gezonden te worden (vgl Hand.9, 1v; 22, 5 en 26,9v; 1 Kor.15, 9; Phil.3, 6;m Gal.1, 13 en 23). Het was in die tijd in Israël erg onrustig zowel op gofdsdienstig als ook politiek gebied. Er waren in die tijd allerlei verzetsbewegingen en geestelijke stromingen in het Jodendom, die vaak in felle bewoordingen en soms zelfs met geweld op leven en dood met elkaar streden over de verwachting van Israël voor eigen volk en de volkeren. In dit opzicht is er niets nieuws! Als één van die bewegingen mogen we ook de Messiaanse beweging rondom Jezus van Nazareth beschouwen. Die leidde tot diens uitlevering door de priesterpartij van de Sadduceeën aan de Romeinen, waarop de ter dood veroordeling volgde. Een andere beweging is die der Zeloten, een afsplitsing van de Farizeeën. Deze duldde geen andere macht op aarde dan God alleen, en daarom verzette zij zich tegen de Romeinen. Dit vreemde juk moest afgeworpen worden, want het hield naar hun idee de verlossing door de Messias tegen. In dit geestelijke en politieke klimaat kunnen we gerust ook de actie van de Zeloot Saulus tegen de Christenen plaatsen.
Maar dan, tijdens de reis naar Damascus, gebeurt er iets, dat een geweldige ommekeer in zijn leven brengt en zijn denken en geloven volledig op de kop zet. Meestal wordt dit Paulus’ bekering genoemd. Maar het is, denk ik, beter om deze Damascus-beleving als Paulus’ roeping aan te duiden. De Messias, naar Wie hij, zoals we in de vorige paragraaf zagen, las Farizeeër zo vurig had uitgekeken, verschijnt als de opgestane Jezus in zijn leven en brengt hem de olâm-ha-bâ. Afgezien van het in Handelingen 9 door Lukas overgeleverde en tot wonder gestileerde gebeuren bezitten we daarover drie teksten: 1 Kor.15, 8; Gal.1, 11vv en Phil.3, 4vv. In de laatste tekst wordt de diepste inhoud van de ommekeer aan het licht gebracht: “4 hoewel ik redenen genoeg zou hebben om op mezelf te vertrouwen. Als anderen menen dat te kunnen doen, dan kan ik dat zeker.5 Ik werd besneden toen ik acht dagen oud was en behoor tot het volk van Israël, tot de stam Benjamin, ik ben een geboren Hebreeër met de wetsopvatting van een farizeeër 6 en heb de gemeente fanatiek vervolgd. Aan wat er in de wet over gerechtigheid staat, voldeed ik volledig. 7 Maar wat voor mij winst was, ben ik omwille van Christus als verlies gaan beschouwen. 8 Sterker nog, alles beschouw ik als verlies. Het kennen van Christus Jezus, mijn Heer, overtreft immers alles. Omwille van hem heb ik alles prijsgegeven; ik heb alles als afval weggegooid. Ik wilde Christus winnen 9 en één met hem zijn – niet door mijn eigen rechtvaardigheid omdat ik de wet naleef, maar door die van God, de rechtvaardigheid die er is door het geloof in Christus. 10 Ik wil Christus kennen en de kracht van zijn opstanding ervaren, ik wil delen in zijn lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood, 11 in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan.”
Wat ons interesseert is de kwestie, of er in deze ommekeer in Paulus’ leven ook iets met zijn tijdsbeleving gebeurd is. Is de tijd voor hem soms in een andere dimensie komen staan? Dat moet haast wel, als we bedenken dat het in Paulus’ oog vooral de opgestane Heer is, Die aan hem verschenen is, de opgestane Jezus van Nazareth, dus de Messias! In 1 Kor.15 vertelt Paulus, hoe de Heer aan hem verschenen is als aan een “ontijdig geborene”: “8 Pas op het laatst is hij ook aan mij verschenen, aan het misbaksel dat ik was. 9 Want ik ben de minste van de apostelen, ik ben de naam apostel niet waard omdat ik Gods gemeente heb vervolgd. 10 Alleen dankzij zijn genade ben ik wat ik ben. En zijn genade is bij mij niet zonder uitwerking gebleven. Integendeel, ik heb harder gezwoegd dan alle andere apostelen, niet op eigen kracht maar dankzij Gods genade. 11 Hoe dan ook, of zij het nu zijn of ik, wij verkondigen allemaal dezelfde boodschap, en door die boodschap bent u tot geloof gekomen.” De “ontijdige geboorte” past eigenlijk niet bij Paulus. Vgl.Gal1, 15! Daarom vertalen velen met “Fehlgeburt”, misbaksel, om aan te geven dat Paulus eigenlijk niet op de juiste tijd geboren is (waarmee zijn geestelijke geboorte wordt bedoeld). Immers, toen de verschijningen aan de discipelen reeds afgesloten waren, is de Heer ten laatste ook nog aan hem verschenen. Met die “geboorte” is een dubbele acte bedoeld: van Gods kant “openbaring” (vgl.Gal.1, 12 en 15) en van Paulus’ kant “zien” (vgl. 1 Kor.9,1). Hier vinden we dan ook het tweeledige aspect in terug, dat voortaan Paulus’ leven en denken zal kenmerken: God, die ingrijpt in het menselijke leven en de mens Zijn Zoon openbaart, en de mens, die de Zoon mag “zien” en zo tot God mag komen. Het geheim van dit Godmenselijke gebeuren ligt in de verrijzenis. Dat was Paulus als Farizeeër genoegzaam bekend. Eens zou God tot de mensen komen, waarna de mens in Gods Koninkrijk mocht ingaan. Dat zou gebeuren bij de verrijzenis der doden, waarna de olâm-ha-bâ zou intreden.
Het geloof in de verrijzenis was nog jong. Afgezien van enkele sporen in Jesaja (26, 19) en Daniël (12, 1-3), vinden we dit geloof pas, zoals we gezien hebben, in zijn algemeenheid terug in de rabbijnse literatuur uit de Makkabeeëntijd, dwz vanaf de tweede eeuw v.C. De onjoodse opvatting van de onsterfelijkheid der ziel is hier en daar in de authentieke Joodse visie van de lichamelijke opstanding der doden binnen gedrongen onder invloed van Alexandrijns Hellenisme. In het Judaisme van Paulus’ tijd betekende de verrijzenis in feite het begin van de nieuwe aeon. Na de algemene opstanding der doden, voorafgegaan door de komst van de Messias en het Messiaanse tijdperk, zou de olâm-ha-bâ intreden.
Wanneer Paulus op weg naar Damascus een ontmoeting heeft met de verrezen Heer, kan dat op grond van zijn Farizeeïsch-Joodse opstandingsgeloof niets anders betekenen dan: NU is de nieuwe aeon, de eindtijd, aangebroken! NU is mijn leven nieuw geworden! Maar ook: NU moet ik het de mensen gaan vertellen! In Gal.1, 15v vertelt Paulus zelf, wat de ontmoeting met de opgestane Heer voor hem betekend heeft en nog betekent: “15 Maar toen besloot God, die mij al vóór mijn geboorte had uitgekozen en die mij door zijn genade heeft geroepen, 16 zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik hem aan de heidenen zou verkondigen. Ik heb toen geen mens om raad gevraagd 17 en ben ook niet naar Jeruzalem gegaan, naar hen die eerder apostel waren dan ik. Ik ben onmiddellijk naar Arabia gegaan en ben van daar weer teruggekeerd naar Damascus”. De eindtijd, zoals reeds de profeten hadden voorzien, was aangebroken, en zo krijgt Paulus een zelfde roeping als die grote profeten. G.Eichholz wijst in zijn “Theologie, 19v” in dit verband op een verwantschap met de beroepingsvizoenen van Jeremia en Jesaja, waarbij precies als bij Paulus het allesbeheersend en uitverkiezende ingrijpen van God centraal staat. Zie Jeremia 1, 5: ” Eer Ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend, en eer gij voortkwaamt uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd; tot een profeet voor de volkeren heb Ik u gesteld “. Ook Jes.49,1: ” Toen ik nog in de moederschoot was, heeft de HEER mij geroepen, nog voor mijn geboorte heeft Hij mijn naam genoemd.” Het is een roeping om het eschaton te verkondigen onder de heidenen. Zoals hij zich eerst geroepen wist tegen de naam van Jezus op te treden (vgl.Hand.9,1v; 22,5; 26, 9v; Gal.1 14; en Phil.3, 6), zo weet hij zich nu uitverkoren voor diezelfde naam op te komen (vgl.Rom.1,14 v). “Euangelizein” (evangeliseren) betekent de nieuwe aeon, die met Jezus’ verrijzenis is aangebroken, brengen onder al de volkeren.
Stond hij voordien nog in de oude aeon, worstelend om “tsaddiek”(=rechtvaardig) te zijn, een Zeloot (ijveraar) voor God in het nauwgezet volgen van al Zijn geboden, die hem door de Thora en de traditionele uitleg daarvan in de Mischna waren aangedragen, nu is zijn leven en denken en hoopvol verwachten in een volkomen ander perspectief komen te staan. Door de verschijning van Jezus als de opgestane Heer in zijn leven is een volkomen nieuw licht geworpen op zijn Godsbesef en ook tijdsbesef, voor de Jood zo nauw met elkaar verbonden. God bleek anders te zijn dan Paulus zich altijd gedacht had: Zijn alles beheersende claim op mens en wereld is niet vervat in de Thora en de traditionele uitleg daarvan, maar uitsluitend in de verrezen Jezus als de Messias. Daarmee corresponderend in zijn op het goddelijk heilsplan gebaseerde verloop van oude naar nieuwe aeon een nieuw gezicht aan:”het oude is voorbij, zie het nieuwe is gekomen”(2Kor.5, 17). Het tijdperk van de olâm-ha-zeh (deze eeuw) als de vestibule van de olâm-ha-bâ is door de verrijzenis van Jezus overgegaan in de eindtijd van de voltooiing. Opweg naar Damascus is Paulus teruggeroepen van de Farizeïsche eigen gerechtigheid, berustend op de gedachte dat God straft en beloont, tot de gerechtigheid “door het geloof in Jezus Christus, welke uit God is op de grond van het geloof”(Phil.3, 9), berustend op de levensechte ervaring dat God de zondaar genadig is.
Op weg naar Damascus is Paulus door de verrezen Heer geroepen uit de oude aeon de nieuwe aeon binnen te gaan en Hem als de belichaming van deze nieuwe aeon de volken bekend te maken. In de plaats van het roemrijke leven van een Farizeïsche Schriftgeleerde (Hand.22, 3) komt een leven in slavernij aan Jezus-Messias. “7 Maar wat voor mij winst was, ben ik omwille van Christus als verlies gaan beschouwen. 8 Sterker nog, alles beschouw ik als verlies. Het kennen van Christus Jezus, mijn Heer, overtreft immers alles. Omwille van hem heb ik alles prijsgegeven; ik heb alles als afval weggegooid. Ik wilde Christus winnen 9 en één met hem zijn – niet door mijn eigen rechtvaardigheid omdat ik de wet naleef, maar door die van God, de rechtvaardigheid die er is door het geloof in Christus. 10 Ik wil Christus kennen en de kracht van zijn opstanding ervaren, ik wil delen in zijn lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood, 11 in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan”(Phil.3, 7vv).