Om zicht te krijgen op een mogelijke ontwikkeling in het tijdsdenken van Paulus kunnen we zijn levensloop niet buiten beschouwing laten. Het zal wel moeilijk worden, omdat er over zijn werken en dus ook gedachten gedurende een zeer lange periode na zijn roeping in de Damascus-gebeurtenis geen directe bronnen voorhanden zijn. Desalniettemin is een beter verstaan van Paulus, ook wat zijn tijdsbegrip betreft, er mee gediend, wanneer inzicht verkregen wordt in zijn levensloop, ook wanneer deze slechts verkregen kan worden in een achterwaartse blikrichting vanuit terloops gemaakte opmerkingen in de brieven van de apostel.
Een zuivere chronologie van Paulus’ leven met behulp van de ons nagelaten brieven is moeilijk op te stellen, daar hiervoor slechts één betrouwbaar gegeven beschikbaar is: de zogenaamde Gallio-inscriptie. Volgens deze inscriptie, gevonden op een steen te Delphi, was Gallio procurator van Achaia, toen keizer Claudius de 26e imperatorische acclamatie ontvangen had, hetgeen in het jaar 51 n.C. moet zijn geweest. Dit gegeven kan en nadere datering van Hand.18, 11v – het eerste oponthoud van Paulus te Korinthe – mogelijk maken, indien althans het feit, dat Gallio toen volgens Lukas landvoogd van Achaia was, op historische betrouwbaarheid berust. Terugrekenend – Paulus is volgens Hand.18, 11 anderhalve jaar in Korinthe geweest – kan geconcludeerd worden, dat de apostel in het begin van het jaar 50 voor de eerste keer in Korinthe moet zijn aangekomen. Hiermee is in overeenstemming, dat hij volgens Hand.18, 2 spoedig na de komst van Aquila en Priscilla, die op grond van het decreet van keizer Claudius uit Rome waren verdreven, in Korinthe kwam. Het decreet van Claudius behelsde de uitwijzing van de toplaag van de in die tijd woonachtige Joden in Rome (40.000-50.000) en is in het jaar 49/50 n.C. uitgevaardigd. Volgens de verdere gegevens in Handelingen moet de tweede zendingsreis van Paulus in het voorjaar van 49 n.C. begonnen zijn. He apostelconcilie, dat vlak hiervoor in Jeruzalem plaats had (Hand.15) zal dienovereenkomstig in 48, begin 49, geplaatst kunnen worden. De gegevens in Gal. 1, 8 en 2, 1 verstrekken ons enig houvast over het tijdstip, waarop de omwenteling in Paulus’ leven had plaatsgevonden. Dat moet een 17-tal jaren eerder gebeurd zijn, indien althans het hier genoemde aposteloverleg correspondeert met het in Hand.15 genoemde apostelconvent. In de Westerse berekening, waarin de beginjaren voor het totaal niet worden meegeteld, moeten hiervan twee jaren worden afgetrokken. Dat betekent, dat vanaf 48/49 een vijftiental jaren teruggegaan dient te worden om bij het ogenblik van Paulus’ roeping te komen. Op z’n vroegst, zo mogen we aannemen, is het moment van de ommekeer in het leven van de apostel derhalve te dateren in het jaar 33 n.C., oftewel zeven jaren na Jezus’ dood. We gaan er van uit, zoals tegenwoordig de meeste berekeningen aangeven, dat de geboorte van Jezus moet hebben plaats gevonden in de periode 7-4 v.C. De leeftijd van Jezus bij Zijn dood moet ca 33 jaar zijn geweest. Zodoende kan het jaar van Zijn dood op zijn vroegst op 26 n.C. gesteld worden.
De jaren tussen Jezus’ dood en de bekering van Paulus gaven de apostel voldoende tijd zich op de hoogte te stellen van de inhoud van de Christelijke leer, zoals deze in de oer-Gemeente geloofd en beleefd werd. Na het Damascus-wonder is Paulus een tweetal jaren in “Arabia” geweest (Gal.1, 170, waarschijnlijk een landsteek in het huidige Jordanié, om daar het Evangelie te verkondigen. De vraag of hij zijn roeping “apostel der heidenen te zijn” van meetaf aan heeft verstaan en daarom naar Arabia is vertrokken, of door tegenwerking van de Jeruzalemse apostelen uit Israël geweerd werd, zal nooit duidelijk beantwoord kunnen worden. Na een tweetal jaren zien we hem op weg naar Jeruzalem (3-36 n.C.), waar volgens Gal.1, 18v een ontmoeting heeft plaatsgevonden met Petrus, de toenmalige leider van de “moeder-Gemeente”. Misschien was de boodschap in Arabia niet zo aangeslagen, wellicht ook was het Evangelie van Paulus op veel tegenstand gestuit. De in 2 Kor.11,32 genoemde Aretas was de toenmalige heerser over dat gebied der Nabateeërs. Uit hetzelfde bericht kan worden opgemaakt, dat Paulus’ verkondiging aldaar op veel weerstand stuitte, die wel eens tot persoonlijke vervolging aanleiding zou kunnen zijn geweest. Het kan ook zijn, dat de Jeruzalemse Christenen zo veel over de activiteiten van Paulus hadden gehoord, dat zij nader contact met hem wilden hebben. Ook is het niet uitgesloten, dat Paulus zelf het nodig achtte met Petrus contact te zoeken. Hoe het ook zij, er heeft een ontmoeting tussen hen beide plaatsgevonden. Wat daar besproken is tussen die twee, de apostel van het eerste uur en de apostel van het laatste uur (immers het “allerlaatst” was de Heer ook aan hem verschenen, als aan een ontijdig-geborene! Vgl 1 Kor.15, 8), en hoe het gesprek is afgelopen, of er tussen hen misschien al “verdelingsafspraken” zijn gemaakt, dat vertelt Paulus ons niet. Wel mogen we weten, wat hij daarna gedaan heeft: het kerugma brengen in Syrië en zijn geboortestreek Cilicië rondom Tarsus (Gal.1, 21). Waarschijnlijk heeft Barnabas hem vandaar naar Antiochië gehaald (Hand.11, 25vv), waarmee eindelijk een vast punt in zijn bestaan is gekomen. Antiochië werd als ’t ware zijn thuishaven, vanwaar zijn grote reizen ondernomen konden worden en vanwaar hij steeds veel ruggensteun mocht blijven ontvangen. Deze Gemeente was gesticht door hellenistische Joden-Christenen, die door de “verdrukking, welke in verband met Stefanus plaats vond”, naar Antiochië waren gevlucht (zie Hand.11, 19-30). Nadat het Barnabas gelukt was Paulus naar Antiochië te halen, kwam de Gemeente aldaar tot grote bloei (Hand.11, 25v). Het verslag van Lukas zet direct hierna de eerste zendingsreis naar Cyprus en het zuidelijke gedeelte van Klein -Azië in (Hand 13, 14). Hierover is echter in de brieven niets terug te vinden. Vermoedelijk is dit dan ook een compositie van Lukas teneinde het hierna beschreven apostelconcilie meer reliëf te geven. Zie het slot, Hand.15, 4: ” Bij hun aankomst in Jeruzalem werden ze verwelkomd door de apostelen en de oudsten en door de rest van de Gemeente. Ze brachten verslag uit van alles wat God door hen tot stand had gebracht.”
De belangrijkste gebeurtenis in deze periode van Paulus’ leven is ongetwijfeld het apostelconcilie, waarover we reeds spraken. De vraag blijft hierbij: hoe moet Gal. 2, 1 uitgelegd worden? “Na verloop van veertien jaar ging ik opnieuw naar Jeruzalem, samen met Barnabas en Titus”. Moet “na verloop van veertien jaren” gerekend worden vanaf de eerste ontmoeting van Paulus met Petrus, zoals Gal.1, 18v in combinatie met 2, 1 doet vermoeden, of gerekend vanaf het Damascus-gebeuren? Hoe dan ook, over de gerezen moeilijkheden in het zendingsveld werd een compromis bereikt: Paulus en Barnabas zouden voortaan naar de heidenen gaan, terwijl Petrus en Johannes het zendingswerk onder de “besnedenen” zouden voortzetten (Gal. 2, 9). Dit besluit van het apostelconcilie is van grote invloed geweest op de verdere levensloop van de apostel. De wereld komt voor hem nu pas goed in zicht! Was de boodschap voorheen al door de Hellenisten naar de Grieken gebracht (Hand.11, 20) en had Paulus ook al in Arabia en het gebied van Klein-Azië, althans het zuidelijkste deel daarvan, de Heer verkondigd, dit alles kon nog tot de min of meer bekende omtrek beschouwd worden. Na het apostelconcilie wordt het anders: de hele wereld wordt in het apostolische gebeuren betrokken! Had hij reeds eerder het vermoeden gekregen “apostel der heidenen” te zijn, nu weet hij het zeker, dat hij uitverkoren is de blijde boodschap aan heel de wereld te brengen (Gal.1, 15v). Zo ontmoeten wij hem en de zijnen op de tweede zendingsreis van 49-52 n.C. reeds in het midden en Noord-Westen van Klein-Azië, in Macedonië en Griekenland, bezig met het stichten van Gemeenten in alle plaatsen van enige importantie. Uit deze periode stammen de eerste bewaard gebleven brieven: die aan de Gemeente te Thessalonica. Misschien heeft Paulus toen al het idee gehad door te reizen naar Rome. Later, in de Romeinenbrief, schrijft hij immers reeds lang het voornemen te hebben gekoesterd naar Rome te gaan (Rom.1, 13; 15, 22). De hierna volgende derde zendingsreis moet naar de gegevens verstrekt door Lukas in Handelingen 18, 23 – 21, 15 minstens 3,5 jaar in beslag hebben genomen, dus ongeveer van voorjaar 52(53) tot minstens 56 toe.
Voor de slotperiode van Paulus’ leven is moeilijk een betrouwbare datering te geven. De ambtstijd van procurator Felix, onder wie de apostel in Jeruzalem gevangen werd genomen, kan op zijn vroegst tot de zomer van 55 en op z’n laatst tot de zomer van 61 geduurd hebben. De gevangenschap, zo wordt algemeen aangenomen, heeft volgens Hand.24, 27 twee jaar geduurd. De reisduur naar Rome kan op een half jaar gesteld worden en de gevangenschap in Rome, waarmee het boek van de Handelingen afsluit, op twee jaar. Zie daarvoor Hand.27 en 28, vooral 28, 30: “Paulus verbleef twee jaar in het huis dat hij gehuurd had en ontving daar iedereen die naar hem toe kwam.” Kontrovers is of de apostel in Rome nog eenmaal vrij gekomen is en vandaar verder reizend naar het Westen nog Spanje heeft bereikt en misschien vanuit Rome ook nog verdere reizen naar het Oosten heeft gemaakt. Tenslotte heeft hij na een tweede gevangenschapperiode ca. 67 n.C. de marteldood ondergaan, in de Romeinse hoofdstad. Hier liggen wel oud-kerkelijke tradities, maar de meeste Nieuwtestamentici houden het er toch op, dat de apostel de gevangenschap te Rome niet heeft overleefd, maar als een van de eerste slachtoffers onder de hevige vervolgingswoede van keizer Nero rond het jaar 60 n.C. de marteldood is gestorven.
Samenvattend kan een plausibele chronologie van Paulus’ levensloop na zijn “roeping” in de volgende tijdtafel zichtbaar gemaakt worden:
- Christusepifanie op weg naar Damascus 31-35
- Eerste reis naar Jeruzalem 35/36
- Zendingsarbeid in Syrië en Cilicië 36-45
- Eerste zendingsreis 45-48
- Apostelconcilie in Jeruzalem 48
- Tweede zendingsreis, incl. 1,5 jaar te Korinthe 49-52
- Derde zendingsreis, incl. 2,5 jaar te Ephese 52-56
- Laatste reis naar Jeruzalem 56
- Gevangenschap te Caesarea 56-58
- Reis naar Rome 58
- Gevangenschap te Rome 58-60
- Marteldood onder Nero 60
Uit dit overzicht blijkt overduidelijk, dat grote perioden in Paulus’ leven voor ons ontoegankelijk zijn gebleven, waardoor het praktisch onmogelijk is een ontwikkeling in zijn geloofsinstelling, ook in verband met zijn tijdsbegrip, vast te stellen. Wel kunnen we op basis van deze levenslijn vermoeden, waar en wanneer evt. invloeden “van buiten” zijn denken bepaald cq. omgevormd kunnen hebben.